grondbezit bedrijven met ontwikkelingsplan 33 men per volwaardige arbeidskracht. De bepaling van dit inkomen is geen sinecure. Zo zal met een bepaald rendement op het in het bedrijf geïnvesteerde vermogen rekening gehouden moeten wor den. Zoals bekend heeft deze richtlijn inmiddels geleid tot de introductie van rentesubsidies voor bepaalde bedrijfs takken en bepaalde activa. Als financiers van het Europese landbouwbedrijfsleven in al zijn verscheidenheid worden de coöperatieve banken in de E.E.G. via hun leden geconfronteerd met de gevolgen van deze nieuwe richtlijnen. De vereniging van coöperatieve spaar- en kredietinstellin gen in de E.E.G. heeft derhalve haar standpunt ten aanzien van de E.E.G.-richtlijn met betrekking tot de modernisering van landbouwbedrijven aan de autoriteiten in Brussel bekendgemaakt. De vereniging ziet in de richtlijn een mogelijkheid tot een betere harmonisering van het tot nu toe in de lidstaten gevolgde beleid. Het accent wordt gelegd op een selectief steunbeleid, dat zijn rechtvaardiging vindt in een ontwikkelingsplan. Aangezien de coöperatieve banken bij de reeds bestaande maatregelen betrokken zijn, maar ook bij de uitvoering van nieuwe geharmoniseerde maat regelen betrokken zullen zijn, hebben zij als financiers enkele opmerkingen geplaatst. Een onderscheid wordt gemaakt tussen bedrijven die geen ontwikkelingsplan kunnen voorleggen of waarvan de plannen worden afge wezen, en bedrijven die steun genieten op basis van een ontwikkelingsplan. Volgens artikel 14 van genoemde richtlijn dienen subsidies aan bedrijven met een goedgekeurd ontwikkelingsplan hoger te zijn dan die welke aan de andere bedrijven wor den gegeven. In het laatste geval dienen de land bouwers zelf een rentelast van ten minste 5% te dragen. Volgens de richtlijn bedraagt de looptijd 10 jaar, terwijl 5 jaar na het van kracht worden van de richtlijn (op voorstel van de commissie van de Ministerraad) de onderdelen van genoemde maatregelen getoetst zullen worden. Vastgesteld mag worden, dat de in de lidstaten reeds van toepassing zijnde steunmaatregelen gehandhaafd kunnen worden echter onder voorwaarde, dat de subsidie nooit hoger mag zijn dan die aan ontwikkelingsbedrijven wordt gegeven, terwijl na een periode van ten minste 5 jaar de afschaffing van bepaalde gebruikelijke subsidies overwo gen kan worden. Van de zijde van het besturend comité van de Europese vereniging van coöperatieve spaar- en kredietinstellingen wordt van de veronderstelling uitge gaan dat de lidstaten in de praktijk de bijzondere nationale subsidiemaatregelen stap voor stap aan de voorwaarden, gesteld in de E.E.G.-richtlijnen, zullen kun nen aanpassen. Een belangrijke zaak is het al of niet verlenen van financiële hulp bij het in bezit verkrijgen van grond. Van de zijde van landbouwsectie van het economische en sociale comité van de E.E.G. is destijds opgemerkt, dat het onjuist zou zijn nationale maatregelen, gericht op het vergemakkelijken van het verkrijgen van grondeigendom op te heffen, zolang er geen andere oplossingen voor gevonden worden. De vereniging ondersteunt deze me ning. Het zou minder juist zijn wanneer gelden uit het Europese Oriëntatie- en Garantiefonds benut zouden worden om pachters tot het aankopen van de grond aan te moedigen. Van dit standpunt wordt overigens ook in de richtlijn uitgegaan. Worden in de lidstaten op dit terrein veranderingen aangebracht, dan zullen de banken, die deel uitmaken van de vereniging, in staat moeten worden gesteld hierover mee te denken en zich zonodig aan te passen en hun lecen moeten voorlichten. Aangezien de realisatie van ontwikkelingsplannen vrijwel altijd vereist, dat er vreemd vermogen wordt aangetrok ken, zijn de landbouwkredietinstellingen meestal bij de realisatie betrokken. Bovendien wordt de ondernemer met nieuwe problemen van veel grotere omvang geconfronteerd. Daarom is het nodig, dat de ontwikkelingsplannen, maar vooral ook de financieringsplannen, zorgvuldig op hun betrouwbaarheid getoetst worden, rekeninghoudende met de persoonlijke kwaliteiten van de ondernemer, diens financiële situatie en solvabiliteit. De vereniging spreekt dan ook de voorkeur uit voor een procedure, waarbij eerst een onderzoek van het financieringsplan door de banken plaatsvindt. Hier door wordt voorkomen, dat de bank min of meer de verplichting tot financiering van een bedrijf krijgt opge legd, dit omdat het door de autoriteiten is goedgekeurd, hoewel echter de financieringsopzet minder gaaf is. Het verdient daarom aanbeveling bij de goedkeuring van een ontwikkelingsplan deskundigen van de banken te betrek ken, aldus de ,,Ste lungnahme" van de vereniging. Volgens de richtli n dient de eigenaar van het ontwikke lingsbedrijf ten minste 3% van de rentelasten zelf te dragen terwijl de E.E.G.-rentesubsidie maximaal 5% bedraagt. De vraaig kan hier gesteld worden, hoe men dient te handelen hij een wisselend renteniveau. Op dit terrein bestaan in enkele E.E.G.-landen reeds bepaalde usances. Soms wordt de minimaal door de landbouwer te betalen rente vastgesteld, terwijl de rente subsidie het verschil overbrugt; in andere gevallen wordt de rentesubsidie verrekend. Het is van belang, dat deze usances niet verstoord worden, aldus het memorandum van de vereniging. Ook dienen de lidstaten de vrijheid te krijgen om andere, meer aan de nationale omstandighe den aangepaste oplossingen te vinden. Ten aanzien van de realisatie van de voorgestelde maatregelen wordsn op een aantal punten nog enkele opmerkingen geplaatst; - Voor zover er voorfinanciering van de rentesubsidie zal plaatsvinden, wordt gesteld dat de overheid de kosten hiervan moet dragen. - De wijze van aflossing van de verkregen lening dient op de bedrijfssituatie van de betrokken bedrijven te worden afgestemd. - Bij de keuze tissen rentesubsidies en kapitaalsubsi dies verdienen de rentesubsidies de voorkeur, omdat hierdoor een verdeling van lasten over verschillende jaren mogelijk is, hetgeen voor een groter aantal land bouwers aantrekke ijk is. Ten slotte wordt een nauwe samenwerking tussen de landbouwkredietinstellingen en de betrokken autoriteiten bepleit, terwijl nacruk wordt gelegd op handhaving van de bestaande relaties tussen de landbouwer en zijn bank. Dank zij dit memorandum zijn een aantal specifieke verlangens van het in internationaal verband georgani seerde coöperatieve kredietwezen, in dit geval uit de E.E.G., kenbaar gemaakt en is getracht de belangen van de leden-landbouwers vanuit het financieringsstandpunt bezien, te behartigen.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1973 | | pagina 35