prijzen slechts geringe verhoging te verwachten nixon-ronde 11 daarvan in de huidige financiële situatie van de overheid wat kan komen, is zeer de vraag. Het is overigens maar gelukkig dat de landbouw in het verleden meer geluk heeft gehad bij het aanpassen aan de fiscale wetgeving. De datum van 1 april nadert reeds en dat betekent dat de discussie over Europese landbouwprijzen in volle gang is. De nieuwe Landbouwcommissaris, de heer Lardinois, is toen hij nog maar enkele weken in functie was, reeds verrast door een unaniem standpunt van het C.O.P.A., het overkoepelend orgaan van de Europese landbouworganisaties, over de prijzen van alle landbouw- produkten. Lardinois kon daar met reden verrast over zijn, omdat hij in de krant had kunnen lezen dat bijvoorbeeld de Franse landbouworganisaties een melkprijsverhoging van 15% wensen en de Nederlandse organisaties een verhoging van 6% reeds aan de hoge kant vinden. Terwijl Neder land een zeer matige verhoging van de maisprijs wenst en voor het overige een gemiddelde verhoging van de akkerbouwprijzen van 6 a 7%, willen de Franse organi saties eigenlijk nauwelijks enige prijsstijging voor de akkerbouw. Dit komt omdat de grote akkerbouwbedrijven in Frankrijk reeds zoveel verdienen dat zij zich zonder morren een bijzondere heffing hebben laten welgevallen, waarvan de opbrengst de veehouderij ten goede moet komen. De Duitse organisaties toonden zich dit jaar bijzonder gematigd: eerst gaf de voorzitter Heereman voor de televisie te kennen dat in het algemeen belang een prijsbevriezing aanvaardbaar zou zijn; later ging hij akkoord met een door het Copa gevraagde gemiddelde verhoging van 7% omdat de andere bedrijfstakken in Duitsland kennelijk niet van plan waren de inflatie ernstig te bestrijden. Het Verenigd Koninkrijk en Denemarken lieten zich, althans in het openbaar, niet horen over prijsverhogingen van de Europese Gemeenschap; deze landen kunnen nog enige tijd vooruit met prijsverhogin gen voordat zij op het Europese peil zijn. Dit waren allemaal factoren die deden veronderstellen dat een unaniem standpunt van de Europese organisaties moeilijk zou zijn te verwachten. Toch bracht de president van het Copa, ir. C. Knottnerus, op 9 februari een eensgezind standpunt naar de heer Lardinois. Het hield een gemiddelde stijging van 7,5% in met een accent op de vlees- en melksector, beide 8,5% en een geringere verhoging van akkerbouwgewassen, gemiddeld 5 Het was duidelijk dat de Nederlandse organisaties in de voorafgaande discussies een veer hebben moeten laten. Het zal overigens ook voor de Franse vertegenwoordi gers niet gemakkelijk zijn om hef Copa-standpunt in eigen land te verdedigen omdat men zich daar reeds in het openbaar op andere cijfers had vastgelegd. Het is echter te verwachten dat het gemeenschappelijk stand punt nu de Europese Gemeenschap uit negen landen bestaat een grotere invloed gaat krijgen dan tevoren. Dit is althans te hopen, want het alternatief is dat er een blokvorming optreedt en de drie grote landen Duitsland, Frankrijk en Engeland in bilaterale besprekingen de dienst gaan uitmaken en de kleinere landen er nauwelijks meer aan te pas komen. Veel kans op een prijsverhoging zoals deze door het Copa wordt gewenst, is er niet. De heer Lardinois heeft reeds een aantal argumenten genoemd welke een verhoging van maximaal 2 a 3 zouden moeten rechtvaardigen. Eén daarvan is dat de agrarische inkomens de afgelopen periode gestegen zijn. Uiteraard is daarmede niets ge zegd over de inkomens in de periode waarvoor de nieuwe prijzen zullen gelden, maar Lardinois gaat er kennelijk vanuit dat de boeren zijn prijsvoorstellen beoor delen tegen de achtergrond van hun huidige verdiensten en niet die van de toekomst. In een eerste versie van een rapport over de inkomens in de landbouw, wordt door de Diensten van de Commissie gesteld dat de agrarische inkomens in België met 53% zijn gestegen in 71/72 ten opzichte van 70/71; voor Duitsland is dit percentage 12. In Frankrijk zijn met name in de akkerbouw de inkomens sterk gestegen. Ook in ons land zouden de inkomèns nogal aanzienlijk zijn toegeno men. Uit de argumenten van de heer Lardinois werd vooral duidelijk, dat de prijspolitiek weer in hoofdzaak bepaald zal worden door politieke invloeden en in slechts zeer geringe mate door berekeningen van de invloed van de inflatie op de kosten van de landbouwbedrijven. Een factor van belang zal gevormd worden door de monetaire gebeurtenissen. De devaluatie van de dollar was voor de Europese landbouw in zoverre gelukkig omdat daarmede het alter natief van het omhoogzweven van de DM en wellicht van de gulden, werd vermeden. Dit alternatief zou een verder uiteengaan van de Europese munten mee hebben ge bracht en tot nog meer grensheffingen e.d. binnen de Gemeenschap hebben geleid. De devaluatie van de dollar werd echter direct veroor zaakt door een onverwacht groot tekort op de Ameri kaanse handelsbalans gedurende het afgelopen jaar. Het aanzuiveren van dit tekort is de voornaamste doelstelling van de Amerikaanse handelspolitiek. Door de merkwaar dige structuur van de Amerikaanse uitvoer, enerzijds hoogwaardige industrieële goederen zoals vliegtuigen en anderzijds grondstoffen als sojabonen en granen, komt er een grote druk op de landen die één van beide soorten van produkten kunnen invoeren. Zo is er ook een grote druk op de Europese landbouwpolitiek. Voor de komende onderhandelingen in het GATT, de z.g. Nixon-ronde, zal een overeenstemming over de landbouw van groot belang zijn. De voortekenen voor deze Nixon- ronde zijn niet erg gunstig; in de Verenigde Staten zijn er veel voorstanders van een grotere bescherming van de Amerikaanse markt en dat zal de andere handelspartners niet aansporen tot het verruimen van de handel. Dit laatste is in het verleden de voornaamste bedoeling van GATT-onderhandelingen geweest maar ditmaal zal het, zoals The Economist van 10 februari schrijft, niet gaan om de handel beter te doen verlopen, maar om wegen te vinden de handel te stoppen wanneer iemand er schade van dreigt te ondervinden.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1973 | | pagina 13