brief
aan burger
De georganiseerde land- en
tuinbouw heeft tot de formatie
opdracht aan mr. Burger gewacht,
voordat de gebruikelijke brief met
wensen voor de komende
kabinetsperiode werd verstuurd.
Tijdens de informatie van
dr. Ruppert was nog niet de
vaststelling van een ontwerp-
regeringsprogramma aan de
orde en het Landbouwschap
heeft geduldig gewacht tot
2 februari jl., toen het zenden van
het agrarische verlanglijstje
zin had.
10
drs. m. I. de heer
De Nederlandse landbouwpolitiek is niet zo dynamisch
(gelukkig kan men wellicht zeggen) dat er een groot
verschil is tussen de brieven die in twee achtereenvol
gende jaren ter gelegenheid van een kabinetsformatie zijn
verstuurd. Toch vallen in de brief van 2 februari een paar
onderwerpen op. Allereerst dat het nodig wordt geacht
om een paar regels te wijden aan de rol van het
Ministerie van Landbouw. De opmerkingen welke D'66 in
de Eerste Kamer het vorig jaar heeft gemaakt, zijn dus
niet vergeten, al is de twijfel over de rol van het
Ministerie van Landbouw ook door de Progressieve Drie
later niet meer uitgesproken. In de brief van het Land
bouwschap wordt gewezen op de onmisbaarheid van het
Ministerie bij de onderhandelingen in de Europese Ge
meenschap. Ook wordt het grote belang onderstreept
van het regelmatig overleg tussen het georganiseerd
bedrijfsleven en het Ministerie.
Een extra accent in deze brief krijgt het milieubeleid en
de plaats van de landbouw in de planologische maatrege
len. Er wordt aangedrongen op een spoedige totstandko
ming van een Landinrichtingswet, vooral omdat het
Landbouwschap kennelijk bang is dat door een reeks van
gelegenheidswetten de belangen van de land- en tuin
bouwbedrijven meer in het gedrang zullen komen, dan
wanneer nu reeds duidelijk wordt aangegeven waar alle
betrokkenen aan toe zijn. Een zelfde verlangen spreekt
uit het voorstel om een centraal overleg te openen
tussen het bedrijfsleven en de overheid over het afsluiten
van zogenaamde beheerscontracten. Via deze contracten
worden de landbouwbedrijven in hun mogelijkheden be
perkt terwille van de natuurbescherming en recreatie;
daarvoor wcrdt dan een geldelijke vergoeding gegeven.
Door een centraal overleg is het mogelijk richtlijnen te
geven waarmede de contractanten rekening kunnen hou
den; het Landbouwschap wil deze richtlijnen op den duur
in een wettelijke regeling vastleggen. In zijn zwanezang
als minister sprak de heer Lardinois vorig jaar in een
rede in Haarlem over een „groen-contract" tussen de
overheid en het bedrijfsleven. Het is duidelijk dat dankzij
een dergeli ke bemoeienis van de centrale overheid de
zwakste partij, dat wil zeggen de land- en tuinbouw, een
betere bescnerming moet krijgen dan thans het geval is.
Met grote vasthoudendheid wordt door het Landbouw
schap ook in deze brief een reeks van fiscale punten
opgesomd. Een tere zaak is daarbij de fiscale oudedags-
reserve. Door het landbouwbedrijfsleven is sinds het
rapport van de Commissie Van Soest sterk op de
mogelijkheid van een belastingvrije oudedagsreserve aan
gedrongen. Deze fiscale tegemoetkoming is vorig jaar in
de wet gekomen maar de Regering heeft tegelijkertijd de
zogenaamde zelfstandigenaftrek ingetrokken. Bovendien
zijn in de nieuwe regeling de percentages, welke van het
inkomen belastingvrij gereserveerd kunnen worden, be
trekkelijk laag vastgesteld. Ten slotte zal de invoering van
de nieuwe maatregel slechts geleidelijk geschieden.
Het gevolg van dit alles is, dat de agrarische bedrijfstak
er op achteruit is gegaan in plaats van vooruit. Het
Landbouwschap vraagt nu om zolang de oudedagsreser
ve nog niet geheel van kracht is, een overbruggingsmaat
regel te nemen in de vorm van een investeringsaftrek. Of