structuur coöperatie 7 De N.C.R. heeft de coöperatie door het rapport van haar Commissie Structuur weer midden in de aan dacht geplaatst. Dat was nodig ook, want de coöperatieve wereld heelt een heel ander aanzien gekregen. Veranderingen vonden plaats zó ingrijpend, dat ook de insider aan rustige bezinning toe is en dat het meelevende lid zich wel eens zal afvragen waarheen zijn coöperatie eigen lijk op weg is. Beiden komen zij in het rapport aan hun trekken. Het aantal coöperaties is sterk vermin derd. Vroeger had praktisch ieder dorp zijn eigen coöperatie, vaak zelfs meer dan een. Men wist wat die coöperatie deed, de structuur was overzichtelijk, de taak van bestuur en zaakvoerder of directeur dui delijk. Maar hoeveel van die kleine plaat selijke coöperaties zijn er nu nog, was een retorische vraag van de heer Mertens. De coöperatieve activiteit is echter sterk toe genomen, niet meer verspreid over vele kleintjes, maar samengebald in grote een heden of samenwerkingsverbanden. Een heden, die dochters bezitten en deelne men in andere bedrijven. In enkele secto ren is het maximum aan concentratie bereikt: er is één nationale coöperatie overgebleven. De Commissie gaat er zonder meer van uit, dat de coöperatieve rechtsvorm zoveel mogelijk behouden moet worden. Dat was - begrijpelijk - de opdracht van de N.C.R. Toch is dit m.i. eigenlijk onnodig en misschien zelfs ongewenst geweest. Im mers de waarde van de coöperatieve structuur hoeft niet als een soort axioma te worden gehanteerd, want zij kan aan getoond en bewezen worden. Ook in onze tijd. Daarom is het een beetje jammer, dat het uitgangspunt als een gegeven zonder bewijs is aanvaard. Voor een be wijsvoering had de Commissie over ge noeg argumentatie kunnen beschikken. Overigens zouden de praktische uitkom sten van het rapport er niet door veran derd zijn. De coöperatie is in haar structuur altijd tamelijk ingewikkeld ge weest. Soepelheid was ook niet haar opvallendste structurele kenmerk. Bepaal de eigenschappen liggen als het ware dogmatisch vast, niet alleen in wet en statuten, maar ook in de hoofden der coöperatoren. Dat geldt bijvoorbeeld de doelomschrijving en de invloed van de leden. Onderscheiden, maar niet geschei den, heeft de coöperatie altijd een vereni gingsaspect en een zakelijk aspect ver toond. Die aspecten zijn op een bijzondere manier onderling verweven, doordat de leden met beide aspecten te maken heb ben. Het bedrijf staat bij een coöperatie niet los van de leden. Het rapport heeft dat ook heel goed gezien. Met name ook waar het beheer van de grote coöperaties ter sprake komt, merkt men dit. De be voegdheden van bestuur en directie kun nen wel naar inhoud onderscheiden wor den, maar zij staan in nauwe relatie met elkaar, zij vormen niet twee afzonderlijke complexen, doch zijn samen één geheel. In dit verband hecht de Commissie ook grote betekenis aan de raad van toezicht. Het rapport is eigenlijk een voorstel om de verwevenheid tussen die beide as pecten te handhaven. Bij de grote coö peraties dreigt er te veel afstand te komen tussen de leden en het zakelijk bedrijf. De leden zijn dezelfde gebleven: lid van een coöperatieve vereniging, die op haar beurt soms lid is van een nog grotere coöperatie of die de aandelen bezit van een NV. Men leest zelfs over „lege coöperaties" en „NV. op coöperatieve grondslag"hoe curieus die termen ook zijn. Het bedrijf heeft echter een enorme vlucht genomen. De voortgaande groei stelt zijn eigen normen. De continuiteit van de onderneming moet - terecht - vóór alles gewaarborgd zijn. Daaruit is de diversificatie voortgekomen en daardoor zijn ook de aparte ondernemingen soms in N.V.-vorm, los van het oorspronkelijke bedrijf gewenst geworden. Toch is dat hele complex van activiteiten, het bedrijf van de coöperatie. En de coöperatie is er voor en door de leden. Daar lag het terrein van de Com missie. Inderdaad, men heeft er mee geworsteld. Naar twee kanten kan men zeggen. Enerzijds moet de conti nuïteit van de grote bedrijven veilig ge steld worden. Er is een complex van bedrijfseconomische eisen, waaraan deze bedrijven net als alle andere moeten vol doen. Anderzijds moet de coöperatie - dus ook haar bedrijf - open blijven voor de leden, de ledeninvloed moet versterkt worden, het beheer moet coöperatief blijven, de ledenaansprakelijkheid reëel, dus niet ondragelijk en buiten alle pro porties. Dit „enerzijds en anderzijds" komt men voortdurend in het rapport tegen en steeds wordt de harmonisatie-verbinding tussen beide gezocht. De waarde van deze studie is, dat op essentiële punten ook de praktische, concrete wegen worden aange geven om deze harmonie te bereiken. Volgens de Commissie is de doel stelling van de coöperatie onveran derd, in het kort: het dienen van de bedrijfsbelangen van de leden door geza menlijke uitoefening van een bedrijf. Men vindt ook de oudvertrouwde stelling onderschreven, dat de coöperatie een ver lengstuk van de bedrijven van haar leden is. De vraag rijst bij mij of we hier niet iets genuanceerder, iets minder „dogma tisch" kunnen gaan denken. De activitei ten van de coöperaties met hun eindpro- dukt hebben zich soms wel heel ver van die van de leden verwijderd. De groei van de coöperatieve bedrijven heeft dit, haar eigen normen volgend, meegebracht. Zou er bezwaar tegen zijn de doelstelling iets anders, iets ruimer te formuleren, zou dat ook niet meer aansluiten bij de huidige realiteit? Daarmee samen hangt de opvatting van de Commissie over diversificatie. Enerzijds juicht men die toe, anderzijds ziet men de diversificatie aan engere grenzen gebon den dan in het niet-coöperatieve bedrijfs leven. Het rapport had m.i. op dit punt duidelijker kunnen zijn. Als je - zoals de commissie - de verlengstuktheorie hul digt, zou er eigenlijk al heel snel een eind aan de diversificatie moeten komen, met alle gevolgen van dien voor het coöpera tieve bedrijf en zijn continuiteit. Ziet men echter de doelstelling van de coöperatie niet beperkt tot het dienen van de be drijfsbelangen van de leden, en gaat het ook om andere, nader te omschrijven, belangen van die leden, dan komt er dogmatischook veel meer ruimte voor diversificatie. Er kunnen natuurlijk veel meer vragen en opmerkingen over het rapport gesteld en gemaakt worden. Het is te hopen, dat dit ook gebeurt, want zo'n voortreffelijk rap port is die aandacht alleszins waard. J. R. H.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1973 | | pagina 9