wob wob 4 persoonlijke eigenschappen en zorgen. Zij leveren dag in dag uit een groot deel van hun wakende uren aan het bedrijf, zij vormen het en worden er door gevormd. Er is een wederzijdse afhankelijkheid. Er is vooral de plicht tegenover elkaar er zo veel mogelijk toe mee te werken, dat ieder zich in zijn werk gelukkig voelt en daarin zich zelf kan ontplooien. Zo ongeveer kan men omschrijven wat met „Sociale Zaken" in een modern bedrijf bedoeld wordt. „Sociale Zaken" zijn vermoedelijk ook vroeger al wel bedreven, toen men het begrip nog niet kende. Onze banken en de Centrale Banken hebben altijd - nie mand kan dat ontkennen - goede perso neelsvoorzieningen gehad. Van coöperatie ve banken mocht men ook niet anders verwachten! Kleine en grote aangesloten banken profiteren daarbij thans van geza menlijk getroffen regelingen, bijvoorbeeld op gebied van pensioenen en ziektenkos- ten. Voor de Centrale Bank zelf, met ca. 2.750 personeelsleden, is de zaak complexer ge worden. Sociale Zaken is niet alleen een kwestie van personeelsadministratie en goede persoonlijke verhoudingen. Het is in een groot bedrijf nodig, dat er een duide lijk beleid is, dat ook in de topleiding personen zitting hebben, die zich speciaal met die sociale aangelegenheden bezig houden. De bekende schaalvergroting werkt ook op dit punt, want de sociale aangelegenheden bij een grote instelling als de Centrale Bank, die bovendien nog te maken heeft met de sociale aangelegen heden van de aangesloten banken, verei sen een andere aanpak dan op een bank met een persoonlijk te kennen aantal medewerkers. Het is daarom verheugend, dat bij de nieuwe werkindeling binnen de Hoofddi rectie, een der leden is aangewezen om de Sociale Zaken te behartigen: mr. T. J. Jansen Schoonhoven. Hij en de heren mr. F. H. Brust en mr. M. F. L. Zegers, direc teur respectievelijk onderdirecteur van de Centrale Bank, welke de functie van hoofd en plaatsvervangend hoofd van het directoraat Personeelzaken vervullen, zul len ons sociale beleid verdere gestalte geven en ervoor zorgen, dat het naar zijn bedoeling wordt toegepast. Overleg en sa menwerking met de Ondernemingsraad van de Centrale Bank is daarbij vanzelf sprekend, terwijl de bedoeling is om wat de aangesloten banken betreft het overleg te doen plaatsvinden met vertegenwoordi gers daarvan. De vorm van die vertegen woordiging moet nog worden geconcreti seerd. Wij wensen deze heren toe, dat zij in deze mooie, maar vaak moeilijke taak zullen slagen. GARANTIEKREDIETVERLENING AAN HET MIDDEN- EN KLEINBEDRIJF In augustus 1972 werd - op verzoek van de Staatssecretaris voor Economische Za ken - door de commissie Financierings aangelegenheden Midden- en Kleinbedrijf, naar haar voorzitter „Commissie Fteimer" genoemd, advies uitgebracht inzake de garantiekredietverlening aan het Midden- en Kleinbedrijf. Het rapport bevat ad viezen betreffende vereenvoudiging van het systeem van garantiekredieten door beperking van het aantal typen kre diet eventueel gepaard gaande aan een beperking van het aantal bij de krediet verlening ingeschakelde instituten. Voorts adviseert de commissie inzake de wense lijkheid en de mogelijkheid bij de verle ning van door de Staat gegarandeerde kredieten aan het Midden- en Kleinbedrijf de bijzondere positie van de Nederland- sche Middenstandsbank te beëindigen. Wat betreft de vereenvoudiging van het systeem komt de commissie met een voor stel, hetwelk inderdaad een belangrijke verbetering kan betekenen. Het aantal vormen wordt belangrijk gereduceerd en het aantal in te schakelen instituten wordt beperkt. De commissie stelt voor een voor 100% door de Staat gegaran deerd bedrijfskrediet, dat dient ter finan ciering van de bedrijfsuitrusting en ter vergroting van het bedrijfskapitaal. Het zogenaamde inrichtingskrediet en het overnamekrediet zouden hierbij komen te vervallen. Voor die bedrijven waarbij het eigen ver mogen in feite te gering is, wordt voorge steld een voor 100% door de Staat gega randeerd vermogensversterkingskrediet, dat ten doel heeft als aanvulling te dienen op het eigen vermogen. Het krediet is gedacht als achtergestelde lening, welke ten hoogste 25% van de commerciële balanstelling na kredietver lening kan bedragen. Voorwaarde is dat ten minste 5 eigen vermogen aanwezig is. De commissie stelt tevens voor een voor 100% door de Staat gegarandeerd krediet voor economische samenwerking met het doel in gevallen van samenwerking tot een rationele bedrijfsuitoefening te gera ken. Tenslotte adviseert de commissie handhaving van het hypothecair garantie krediet onder de naam „bijzondere hypo thecaire geldlening". Zoals bekend, beoogt deze voor 40 door de Staat gegaran deerde lening de financiering van grond en gebouwen. Voor deze financierings- vorm is geen bepaalde kredietverlenende instantie aangewezen. Ook door onze aan gesloten banken werden deze leningen in ruime mate verstrekt. Wat betreft de vereenvoudiging van de procedure zij nog vermeld, dat één lid van de commissie van oordeel was, dat het in principe onjuist is, dat de voor de krediet verlening aangewezen instantie over het al dan niet verlenen van een garantie door de overheid mag beslissen. De overige leden menen echter uit praktische over wegingen de mogelijkheid van de recht streekse behandeling bij de voor de kre dietverlening aangewezen instantie te moeten handhaven. Het tweede onderdeel van het gevraagde advies, nl. de bijzondere positie van de N.M.B. leidt de commissie tot de conclu sie, dat uit deze bijzondere positie geen bezwaren voortvloeien. Eenheid van beleid en inzicht en begrip voor de specifieke aspecten van het Mid den- en Kleinbedrijf zijn dan gewaar borgd. Bij de behandeling van deze aange legenheid heeft de commissie kennis ge nomen van het advies van een werkgroep van bankdeskundigen. Deze werkgroep heeft voorgesteld de op bouw van één behandelingscircuit voor gegarandeerde kredieten naast het be staande N.M.B.-circuit door de instelling van een Centrale Beoordelingscommissie teneinde de gewenste eenheid van beleid te verkrijgen. Ten slotte is de commissie van oordeel - daarbij de mening van de werkgroep onderschrijvend dat het mogelijk is ande re banken in te schakelen - dat er geen behoefte bestaat aan het doorbreken van de huidige bijzondere positie van de Nederlandsche Middenstands Bank. De commissie meent dat het niet op haar weg ligt zich uit te spreken over het gewicht, dat moet worden toegekend aan het scheppen van gelijke concurren tiemogelijkheden voor alle banken. Wel wijst zij in dit verband op het relatief geringe bedrag van de garantiekredieten in verhouding tot de totale uitstaande binnenlandse kredietverlening van de Ne-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1973 | | pagina 6