33 pretboerdlerij de instelling was van de werkgroep „belastingvlucht". En hij liet er geen gras over groeien zoals blijkt uit zijn enkele maanden later gedane mededeling aan de Eerste Kamer, dat de groep reeds met werken gestart was. En nader ingaande op haar taak deelde de bewindsman mede, dat zij in de eerste plaats de vraag zal moeten onderzoeken wat onder belastingvlucht moet worden begrepen. Hierbij zal op de voorgrond staan de illegale belastingvlucht, dit is een door internationale manipulaties onttrekken aan de Nederlandse belastingheffing van belastbare objecten in strijd met de Nederlandse belastingwetgeving. Daarnaast noemde hij als punt van studie de legale belastingvlucht. Dit fenomeen omschreef hij als volgt: „Dit betreft belastingbesparing door een overbrengen naar het buitenland van belastingsubject of belastingobject welke niet in strijd is met de huidige Nederlandse belastingwetgeving. Deze ambtelijke omschrijving van de legale belastingvlucht trof me. In het bijzonder de woorden „het overbrengen van belastingsubject". Het deed me denken aan mevrouw Jansen. Inderdaad, zij wérd overgebracht en wel eenmaal van Leiden naar Lausanne en andermaal van Lausanne naar Leiden. In beide gevallen was voor haar nl. géén of nauwelijks ruimte voor eigen initiatief. Meneer Jansen, 'n goede zestiger, is het zakendoen moe. Zijn leven lang heeft hij hard gewerkt, goed verdiend en veel belasting betaald. Nu wil hij eens genieten en af zijn van die irriterend blauwe enveloppen die dreigend met een aanslag, een voorlopige aanslag of een nadere voorlopige aanslag met de regelmaat van de klok z'n bus binnendringen. En zo rijpt bij hem het plan het vaderland te verruilen voor een land met een beter (fiscaal) klimaat. Portugal met z'n ex- koningen, Spanje met z'n costa's, Frankrijk met zijn soepele belastingambtenaren, Zwitserland met z'n pauschaal-regelingen passeren de revue. Het wordt het burgerlijke Zwitserland. Mevrouw Jansen voelt niet veel voor de vlucht. „Alle kinderen wonen toch hier". „En de opgroeiende kleinkinderen, de troost van iedere grootmoeder". „Geen vrienden of kennissen aan wie je je vreugde en leed kwijt kunt". De man zet door. „Voor het belastinggeld dat we besparen krijg je een pracht huis met uitzicht op het meer". „Je kunt net zoveel naar Holland reizen als je wilt". „De kinderen kunnen te allen tijde met de kleintjes komen logeren". „Er is een Hollandse club". En zo vertrekken ze dan op een druilerige morgen met hun hebben en houden. Of beter gezegd: hij vertrekt, zij sukkelt mee. Als het nieuws eraf is komen de verveling en de zorgen. Het huis is erg duur in onderhoud. Trouwens heel de levensstandaard valt tegen. Het blauwe meer verveelt als een ansichtkaart. Het reizen op die leeftijd wordt bezwaarlijk. De kinderen laten verstek gaan, zij prefereren een vakantie op eigen houtje. De kleinkinderen geven te veel drukte. Huishoudelijke hulp is moeilijk te krijgen. De taal vormt een grote barrière. De bewoners blijven je als een vreemdeling bezien. Zolang ze aan je verdienen wordt je gerespecteerd. In huis kom je bij niemand. Jansen zelf loopt met de ziel onder de arm Tuinieren houdt hij niet van. Hij kan toch ook niet de hele dag op een terrasje zitten. De kranten uit het vaderland zeggen hem niet veel meer nu hij buitenstaander is geworden. En zo sluipt de twijfel in zijn ziel of zij toch maar niet beter hadden kunnen blijven. Op een goeie dag begint de tocht naar Canossa. Zij volgt hem óók op dit pad. Terugkomend na vijf jaar weggeweest vinden ze veel veranderd. Vrienden zijn gestorven, buurten zijn verdwenen, het oude centrum is verkrot. Wat gebleven is, is het druilerige weer en de blauwe enveloppen. Zé voelen zich als vreemdelingen in eigen land. Oude bomen laten zich niet verplanten, zeker geen twee keer. Hun levensritme is verstoord. En dat alles vanwege de belastingen! Bij tijd en wijle komt het voor dat de fiscus weigert een bepaalde activiteit in de inkomstenbelasting te betrekken. Mogelijk vraagt u zich verwonderd af of de oorzaak is gelegen in een combat de génerosité tussen belastingplichtige en inspecteur? Vergeet het maar, voor edelmoedigheid is in de regionen van het fiscaalrecht geen of nauwelijks plaats. Neen, het gaat over activiteiten met een negatieve uitkomst. En het is de inspecteur die tot verdriet van de belastingplichtige niet te bewegen is met deze negatieve posten rekening te houden bij de aanslagregeling. Klassiek in deze is het geval van de boerderij. Stelt u zich voor een geslaagd zakenman. De weekends brengt hij door op zijn boerderij, ver van smog, lawaai en telefoon. Hij blijft echter westerling, dus steeds doende. En zo weet hij zich dan ook binnen de korist mogelijke tijd met een handenbindende veestapel te omringen. Het begint met een toom kippen; ganzen en eenden komen het koor versterken; alras volgen schapen en koeien; het sluitstuk vormt het meest nobele dier, het paard. Zoals het een zakenman van allure past is alles first rate. De kippen horen tot het ras der parelhoenders, de eenden noemen zich mandarijnen, de schapen komen van Texel, de koeien dragen zoetvloeiende Franse namen, de paarden kunnen zich beroepen op voorouders van Arabisch bloed. Zoals te begrijpen blijven de uitkomsten van deze model-boerderij voorshands negatief. Geen zorg denkt de man. Immers als verlies-uit-onderneming verminderen ze mijn overig zwaar belast inkomen. Zodoende komt het boerderij-experiment voor méér dan 70 ten laste van de fiscus. Maar nu treedt de inspecteur in het krijt. Hij fungeert als spelbreker met zijn bewering dat deze boerderij géén onderneming is in de zin van de inkomstenbelasting. Hij noemt de exploitatie een spel, een liefhebberij, een hobby waarvan de uitkomst buiten de sfeer van de inkomstenbelasting ligt. En onze hoogste rechter valt hem hierin bij. In een constante jurisprudentie leert de Hoge Raad nl. dat - wil er sprake zijn van een bron van inkomen - de betreffende activiteit niet alleen gericht moet zijn op voordeel, maar ook een redelijke kans hierop bieden. En daarop bestaat weinig uitzicht als een heer boert. In vakjargon spreekt men in zo'n geval van een pretboerderij. Moeilijker ligt de grens tussen de inkomensbron en inkomensbesteding bij een langzaam afbrokkelende activiteit. Een voorbeeld hiervan vinden we in het HR-arrest van 22 maart 1972. Het betrof een vitale grijsaard van 76 jaar. Jarenlang had de man - en niet zonder succes - een technisch bureau geleid dat zich toelegde op beveiligingsinstallaties, brandblusapparaten, reddingsmateriaal en dergelijke. Hij was dan ook in goede doen. Met het klimmen der jaren schrompelde zijn bedrijvigheid in. Nieuwe orders legde hij naast zich neer; personeel hield hij er niet meer op na; zijn voorraad smolt ieder jaar verder weg; hij beperkte zich tot het controleren en zonodig repareren van voorheen geleverde apparatuur. De ontvangsten gedurende de laatste zes jaren kwamen nauwelijks boven de 500,-; zijn uitgaven - in hoofdzaak bestaande uit auto- en kantoorkosten - overtroffen deze ontvangsten met ruim 5000,- per jaar. Dit jaarlijks verlies bracht hij in mindering op zijn overig inkomen. Op een gegeven moment werd de inspecteur het beu en weigerde nog langer rekening te houden met deze negatieve post. Redelijkerwijze - aldus luidde zijn uitspraak - is van uw technisch bureau geen positieve opbrengst meer te verwachten. En als schrale troost voegde hij hieraan toe, dat, mocht zulks toevalligerwijze toch eens gebeuren, hij consequent zou zijn door deze bate onbelast te laten. Het zal u gezien het klassieke voorbeeld van de pretboerderij niet verbazen dat én Hof én Hoge Raad de inspecteur in het gelijk stelden. Laat deze overigens sympathieke oude heer zich getroost weten met de gedachte dat hij vele jaren lang op kosten van de fiscus zich op zijn „pretboerderij" heeft kunnen uitleven.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1973 | | pagina 35