besparingen
en inflatie
financieel overzicht
spaarquote
marginale spaarquote
21
drs. h. visser
In 1972 steeg het prijsindexcijfer van de gezinsconsump
tie met maar liefst 7,8% en het overschreed zodoende
het inflatierecord van 1971 met 0.3 punt. Gedurende de
laatste tien jaar bedroeg de prijsstijging in Nederland een
zeventig procent en met kan zich de vraag stellen in
hoeverre een dergelijke geldontwaarding invloed heeft
gehad of zal hebben op de omvang van de besparingen
in ons land.
Alvorens op een mogelijk verband tussen de besparingen
en inflatie in te gaan, lijkt het ons zinvol een toelichting
te geven op de omvang van de besparingen.
Gewoonlijk relateert men de omvang van de besparingen
aan het nationaal inkomen; deze verhouding wordt de
spaarquote genoemd. Vervolgens wordt die spaarquote in
een drietal deelspaarquotes ingedeeld, namelijk de deel-
spaarquote van de overheid, bedrijven en gezinshuishou
dingen. Ter informatie volgt hier een kort staatje van de
spaarquote en de deelspaarquotes, waarvan de cijfers
ontleend zijn aan de Nationale Rekeningen 1971.
Deelspaarquote
Jaar
Spaarquote
Overheid
Bedrijven
Gezins
huishou
dingen
1962
18,9%
4,7
6,2
8,0
1963
17,3%
3,7
5,3
8,3
1964
19,8%
3,7
8,4
7,7
1965
19,5%
4,1
7,7
7,7
1966
18,9%
4,3
6,7
7,9
1967
19,3%
4,0
6,1
9,2
1968
21,2%
5,2
7,4
8,6
1969
21,3
5,2
7,5
8,6%
1970
20,1
5,5
5,8
8,8
1971
20,3
5,6
4,3
10,4%
Het valt op dat bij een redelijk stabiele spaarquote de
deelspaarquote van de bedrijven de laatste jaren dalend
is. Hoewel men ervan uitgaat dat een inflatie geen
opvallende verschuivingen in de inkomensverdeling te
weegbrengt, zal in tijden van een loonkosten-inflatie met
een straffe prijspolitiek het aandeel van het looninkomen
in het nationaal inkomen toenemen. De besparingen van
de bedrijven nemen dan af. De laatste jaren is deze
tendens duidelijk waarneembaar. Overigens zij met klem
gewezen op het feit dat de verandering in de deelspaar
quotes ook het gevolg kan zijn van bepaalde overheids
maatregelen.
Om na te gaan of de inflatie inderdaad enige invloed
heeft op de besparingen van de gezinshuishoudingen,
dienen wij de inflatiecijfers te vergelijken met de
marginale spaarquote. Immers de inflatie geeft weer de
verandering in de prijzen zodat we deze grootheid
dienen te vergelijken met de marginale spaarquote die
weergeeft de veranderingen in de besparingen van de
gezinshuishoudingen, gedeeld door de verandering in het
beschikbaar inkomen van die gezinshuishoudingen.
Jaar
Marginale spaarquote
Inflatie
1962
9,9
2,9
1963
12,4%
4,2
1964
6,9
5,4
1965
10,1
5,1
1966
15,5%
6,1
1967
32,6
3,3
1968
4,7
3,8
1969
13,0%
7,4
1970
12,9%
3,6
1971
36,7
7,5
Dit korte staatje toont duidelijk aan dat er van enig
verband tussen de marginale spaarquote en de inflatie
geen sprake is. Zo resulteerde een relatief lage prijsstij
ging in 1970 niet in een stijging van de marginale
spaarquote, zoals in 1967 wel het geval was.
Deze onduidelijke relatie tussen de besparingen van de
gezinshuishoudingen en de inflatie kan mede verklaard
worden door het feit dat vele spaarders naar een bepaald
doel toe sparen (zogenaamd doelsparen). In tijden van
inflatie zal de doelspaarder zijn spaarinspanningen nog
vergroten teneinde het gestelde doel te verwezenlijken.
Anderzijds kan gesteld worden dat de door de inflatie
veroorzaakte nominale inkomensstijging ook de mogelijk
heid tot een toename van de nominale besparingen heeft
vergroot. Wat er ook van zij, een duidelijke relatie tussen
inflatie en spaarneiging valt niet te constateren.