de gang van zaken in het
afgelopen jaar
6
uitzettingen
toevertrouwde middelen
De hieronder gebruikte gegevens zijn, voor
wat de aangesloten banken betreft, geba
seerd op geraamde cijfers en dragen der
halve een voorlopig karakter. Tussen haak
jes zijn de overeenkomstige cijfers van het
vorige jaar vermeld.
Kredietverlening
Ten opzichte van de beide voorgaande ja
ren was er in 1972 duidelijk sprake van een
stijging van de kredietvraag bij de coöpe
ratieve banken. De groei kwam grotendeels
tot stand in de tweede helft van het verslag
jaar en werd veroorzaakt door factoren, die
vooral de verstrekkingen van woningbouw
leningen sterk hebben doen toenemen.
Evenals in het voorafgaande jaar «was ook
in 1972 in de meeste sectoren van de
landbouw in enge zin sprake van slechts
matige geneigdheid tot investeren. Een uit
zondering daarbij vormden de veehouderij
bedrijven; daar lagen de verstrekkingen van
nieuwe leningen boven het niveau van de
beide voorgaande jaren. Zowel de gunstige
prijsontwikkeling in deze sector in 1971 als
de noodzaak tot de bouw van moderne ar
beidsbesparende bedrijfsgebouwen vorm
den ongetwijfeld belangrijke factoren.
De verstrekkingen van nieuwe leningen aan
tuinbouwbedrijven lagen absoluut gezien
vrijwel op hetzelfde niveau als in 1971. Bin
nen deze sector kon bij de bloembollen- en
bloementeelt een aantrekkende krediet-
vraag worden geconstateerd.
Na het hoge niveau in de afgelopen jaren,
was in het verslagjaar de kredietvraag van
de zijde van de land- en tuinbouwcoöpera-
ties relatief laag.
Het niveau van de verstrekkingen van lenin
gen aan het midden- en kleinbedrijf buiten
de agrarische sector steeg opnieuw ten op
zichte van het voorafgaande jaar.
De conjunctuur bleef de voornaamste oor
zaak voor de aarzelende investeringsanimo
van bedrijven. Daarnaast lijkt het waar
schijnlijk dat een aantal agrarische onder
nemers investeringsbeslissingen hebben
uitgesteld in afwachting van de rentesub
sidieregeling voor deze bedrijfstak. De in
voering van deze regeling en de opleving
van de conjunctuur zal in 1973 de krediet
vraag van midden- en kleinbedrijf bij onze
banken vermoedelijk aanzienlijk doen toe
nemen.
De verstrekkingen van nieuwe leningen aan
particulieren, vooral ten behoeve van het
eigen woningbezit, lagen in het verslagjaar
op een zeer hoog niveau. Bij de versnelling
van het groeitempo van deze kredietver
lening in 1972 hebben verschillende facto
ren een rol gespeeld. In de eerste plaats
de versnelde afgifte van bouwvergunningen.
Ook de voor de bouw gunstige weersom
standigheden en de relatief lage bezettings
graad in de utiliteitsbouw hebben de wo
ningbouw positief beïnvloed, evenals de
jaarlijkse aanpassing van de subsidierege
ling voor de premiebouw aan de gestegen
bouwkosten.
Factoren van groot belang waren verder de
opschorting en later opheffing van de
kredietbeperkende maatregelen door De
Nederlandsche Bank en het feit dat onze
banken, dank zij de hoge besparingen en
de relatief achterblijvende kredietvraag van
bedrijven, in een ruime liquiditeitspositie
verkeerden. Het samengaan van al deze
factoren heeft de verstrekking van woning
bouwleningen sterk bevorderd.
De in 1972 genomen voorschotten op de
woningcontingenten en de te verwachten
opleving van de utiliteitsbouw zullen in
1973 vermoedelijk een vertraging van het
groeitempo tot gevolg hebben.
De verstrekkingen van persoonlijke lenin
gen overtroffen aanzienlijk het niveau van
1971. Ter verruiming van de door de per
soonlijke lening geboden kredietmogelijk
heden werd in augustus een leningvorm
voor woningverbetering bij alle banken van
onze organisatie ingevoerd. Eveneens in
augustus hebben wij een lening geïntrodu
ceerd die bedoeld is ter financiering van de
verhoogde collegegelden en inschrijfgelden
aan de universiteiten en hogescholen.
In totaal beliepen de verstrekkingen van
nieuwe vaste leningen door onze organi
satie in het verslagjaar 4,9 (3,7) miljard.
Daarvan was circa 2.700 (1.826) miljoen of
55 (49) procent bestemd voor particulieren,
1.300 (1.169) miljoen of 27 (32) procent
voor de agrarische bedrijven en de reste
rende 900 (720) miljoen of 18 (19) procent
voor niet-agrarische bedrijven. De aflossin
gen vertoonden ook relatief enige toene
ming. Het uitstaande bedrag nam per saldo
toe met 2.255 (1.577) miljoen.
Het uitstaande rekening-courantkrediet, dat
vrijwel geheel betrekking heeft op bedrij
ven, vertoonde mede onder invloed van de
conjunctuur een daling: het nam af met
ƒ156 miljoen tot 2.120 (2.276) miljoen; in
1971 nam deze post toe met ƒ213 miljoen.
In het verslagjaar is met name het uitstaan
de rekening-courantkrediet bij de Centrale
Bank teruggelopen. De belangrijkste oor
zaak hiervan is de daling van de behoefte
aan debiteurenfinanciering bij de grote
agrarische coöperaties als gevolg van de
automatisering van administraties en als
gevolg van niet onbevredigende prijsont
wikkelingen in enkele belangrijke agra
rische sectoren.
De beschreven ontwikkeling betekende uit
eindelijk een groei van de totale krediet
verlening aan de private sector met 2.099
(1.790) miljoen of 14 (14) procent tot 16.860
(14.761) miljoen. Naar onderdelen van de
organisatie kan dit kredietbestand als volgt
worden verdeeld: aangesloten banken
14.075 (12.007) miljoen, Centrale Bank
2.124 (2.184) miljoen en de beide hypo
theekbanken te zamen 661 (570) miljoen.
Mede door de invoering van een verzeke
ring voor tophypotheken bij het Onderling
Railfeisengarantiefonds is het verzekerd
obligo bij deze dochterinstelling toegeno
men met 95 (36) miljoen tot 285 (190)
miljoen. Bij de N.V. Landbouwkredietver
zekering Eindhoven nam het totale verze
kerde bedrag toe met 27 (47) miljoen tot
400 (373) miljoen.
Overige uitzettingen
De portefeuille schatkistpapier onderging
een sterke daling, omdat in verband met
de ruime liquiditeitspositie van 's Rijks
Schatkist de afgifte van nieuw papier ge
durende het verslagjaar niet plaatsvond.
Ter compensatie daarvan werd een aan
zienlijk bedrag uitgezet in de vorm van
onderhandse leningen. De beleggingen op
korte termijn (korter dan 1 jaar) namen af
met 67 496) miljoen en de effecten
portefeuille werd uitgebreid met ƒ212 (88)
miljoen. Daarnaast nam de post beleg
gingen op lange termijn toe met ƒ1.106
(368) miljoen. Het betreft hier voor het over
grote deel leningen aan of onder garantie
van Nederlandse overheidslichamen of
semi-overheidslichamen.
In absolute cijfers lag de groei van de
spaargelden in het verslagjaar boven het
niveau van 1971. In procenten van de begin-
stand uitgedrukt was de spaaraanwas ech
ter lager dan die van het voorgaande jaar.
Daarbij dient men te bedenken dat 1971 een
bijzonder goed spaarjaar was. Dit was in
belangrijke mate het gevolg van de toen
heersende onzekerheid over de sociaal-
economische ontwikkelingen in de nabije
toekomst. Deze factor heeft ook in de eer
ste helft van het verslagjaar nog een extra
stimulerende invloed op de besparingen ge
had. Toen in het derde kwartaal de eerste
tekenen van een conjunctuurherstel zich
aankondigden begon zich ook een verzwak
king in de spaarneiging af te tekenen. In de
beide laatste maanden van het verslagjaar
werd deze tendens nog versterkt door anti
cipatie-inkopen als gevolg van de aange
kondigde verhoging van de B.T.W.-tarieven.
De geschetste ontwikkeling leidde tot een
overeenkomstig inlegoverschot als in 1971.
Per saldo beliepen de inlegoverschotten op
spaarrekeningen - exclusief rente - in het
verslagjaar 1.670 miljoen, te vergelijken
met 1.636 miljoen in 1971 en 1.014 mil
joen in 1970. De stijging kwam grotendeels
tot stand bij onze banken op het platteland,
behoudens bij die in de veehouderijstreken.
De toeneming van het aantal nieuwe privé-
rekeningen matigt zich als gevolg van het
afnemend aantal bedrijven dat de salaris
sen nog niet giraal betaalt. Niettemin steeg
het aantal rekeningen in het verslagjaar
nog met 231.000 (287.000) tot 1,57 miljoen.
Het totale tegoed op deze rekeningen nam
mede als gevolg daarvan minder sterk toe