[wat ons bezighoudt]
wob
FUSIE OOK GEVOLGEN VOOR DE WET
De fusie tussen de twee Centrale Banken
heeft niet alleen intern binnen de beide
organisaties veel werk met zich meege
bracht; de vele nieuwe statuten, regle
menten en regelingen zijn hiervan evenzo-
vele stille getuigen. Ook extern heeft deze
fusie tot activiteiten aanleiding gegeven.
In dit verband wordt dan in het bijzonder
gedacht aan de werkzaamheden, die door
de monetaire autoriteiten, het Ministerie
van Financiën en De Nederlandsche Bank
zijn verricht. Deze hebben ervoor zorgge
dragen, dat de fusie in het bestaande
wettelijke kader van de Wet Toezicht
Kredietwezen op de juiste wijze werd
ingepast.
Nadat het voornemen tot samengaan in
september 1970 de verklaring van geen
bezwaar van De Nederlandsche Bank ont
ving, gaf het effectief worden van de fusie
per 1 december 1972 aanleiding tot een
drietal aanpassingen in de sfeer van de
Wet Toezicht Kredietwezen.
Artikel 2 van de Wet bepaalt, dat er een
register is van Kredietinstellingen, waarin
in Afdeling 2 de Landbouwkredietbanken
zijn opgenomen.
Op verzoek van De Nederlandsche Bank
werd het register voor wat de aangesloten
Raiffeisen- en Boerenleenbanken betreft
sedert de inwerkingtreding van de Wet
gehouden door de Coöperatieve Centrale
Raiffeisen-Bank respectievelijk de Coöpe
ratieve Centrale Boerenleenbank. De Ne
derlandsche Bank heeft in november 1972
bepaald, dat Afdeling 2 van het register in
de toekomst zal worden genoemd: „bij een
centrale kredietinstelling aangesloten
Landbouwkredietbanken" en heeft de
Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Boeren-
leenbank verzocht vanaf 1 december 1972
deze Afdeling te houden.
In artikel 9 van de Wet wordt aan De
Nederlandsche Bank het bedrijfsecono
misch toezicht op de geregistreerde kre
dietinstellingen opgedragen. Bij Konink
lijk Besluit van 28 oktober 1953 werd het
bedrijfseconomisch toezicht op de aange
sloten banken - met name voor wat de
solvabiliteit en de liquiditeit betreft
overgedragen aan de Centrale Banken te
Utrecht en Eindhoven.
Als gevolg van de fusie is er per 1
december 1972 een nieuw Koninklijk Be
sluit genomen (Staatsblad 649) dat in de
plaats komt van het Koninklijk Besluit
van 28 oktober 1953 en waarbij het be
drijfseconomisch toezicht op de aangeslo
ten landbouwkredietbanken is overgedra
gen op de Coöperatieve Centrale Raiffei-
sen-Boerenleenbank g a.
Uit hoofde van het bedrijfseconomisch
toezicht kan De Nederlandsche Bank aan
de banken in Nederland richtlijnen geven
voor hun bedrijfsvoering.
Sprekende voorbeelden hiervan zijn de
richtlijnen op het gebied van solvabiliteit
en liquiditeit, zoals deze momenteel wer
den gehanteerd en waarop zoals bekend,
wordt gestudeerd om na te gaan in hoe
verre deze richtlijnen wijzigingen behoe
ven. Daarnaast kent de Wet aan De Ne
derlandsche Bank het sociaal-economisch
toezicht toe. De macro-economische ont
wikkeling, de groei van de geldhoeveel-
heid en de stand van de liquiditeitsquote
kunnen voor De Nederlandsche Bank aan
leiding zijn om in overleg met het ban-
wezen aan de bankinstellingen voor
schriften te geven met betrekking tot een
bepaald te voeren gedragslijn. Een bekend
voorbeeld hiervan is de kredietrestrictie-
regeling, die vele jaren heeft bestaan en
pas onlangs is opgeheven.
Zowel over de richtlijnen op het gebied
van het bedrijfseconomisch toezicht als
over de voorschriften met betrekking tot
het sociaal-economisch toezicht pleegt De
Nederlandsche Bank overleg met de re
presentatieve organisaties van het bank
wezen. Deze representatieve organisaties
worden via een Ministeriële beschikking
door de Minister van Financiën aangewe
zen. Zo werden bij Beschikking van de
Minister van Financiën van 3 mei 1952 als
representatieve organisaties voor de land
bouwkredietbanken de beide Centrale
Banken te Utrecht en Eindhoven aange
wezen. Nu de fusie tussen de beide Cen
trale Banken per 1 december een feit is
geworden, heeft de Minister zijn bovenge
noemde beschikking op 30 november 1972
gewijzigd en met ingang van 2 december
1972 de Coöperatieve Centrale Raiffeisen-
Boerenleenbank aangewezen als represen
tatieve organisatie voor de landbouwkre
dietbanken (Staatscourant 4 december
1972).
Al deze aanpassingen zullen in de praktijk
voor de rechten en plichten van de Cen
trale Bank nauwelijks veranderingen be
tekenen. Wel kan de fusie een waarborg
zijn, dat door de bundeling van kennis en
ervaring ook in de toekomst de Centrale
Bank haar rechten en verplichtingen naar
behoren kan vervullen.
HOOFDLIJNEN
Het is met de nieuwe Centrale Bank als
met het schrijven voor een boek. De eerste
hoofdstukken zijn klaar, tot en met de
fusie. Nu is een volgend hoofdstuk aan de
beurt: de meest juiste organisatiestructuur
voor die Centrale Bank zelf, haar eigen,
interne huishoudelijke inrichting. Wat er
precies in dat hoofdstuk komt te staan,
kon nog niet gezegd worden. Het moet nog
geschreven worden, maar de hoofdlijnen
van de inhoud liggen vast.
Dit laatste is gebleken uit de mededelin
gen, die de Hoofddirectie de vorige maand
heeft verstrekt. Die hoofdlijnen zijn terug
te voeren op een interim-advies, dat het
Raadgevend Bureau ir. B. W. Berenschot
over de meest wenselijke organisatiestruc
tuur van de Centrale Bank heeft uitge
bracht. Deze zomer hebben we in ons blad
al aangekondigd, dat Bureau Berenschot
daartoe opdracht had ontvangen. De twee
apparaten van de beide Centrale Banken
moesten immers zo mogelijk in elkaar
gepast worden. Zo lang dat niet het geval
De heren ir. J. W. Hudig en mr. Ph. C. M. van Campen zullen, de eerste per
1 januari, de ander per 1 april 1973, de hoofddirectie van onze nieuwe, pas door
fusie ontstane Centrale Bank verlaten. Dit bericht hebben wij in december
van het vorige jaar kunnen lezen en wij menen, dat velen uit de banken en uit
de Centrale Bank zelf aan deze mededeling niet zonder meer voorbij gegaan zijn.
Want beide heren hadden - ieder op zijn eigen wijze - in de oude Centrale
Banken hun heel vooraanstaande plaats.
Omdat het afscheid van de heer Hudig, die vóór de fusie directeur van de
Utrechtse Centrale Bank was, bij het verschijnen van dit nummer reeds heeft
plaatsgehad, doet het ons genoegen, dat wij de heer Hudig elders in dit nummer
nog eens aan het woord mochten laten komen. Op het afscheid van de heer Van
Campen hopen wij, als de tijd daar is, vanzelfsprekend ook in ons blad terug te
komen.