28
ontwikkelingen in de aard
van het bedrijf
ontwikkelingen in de
bedrijfsomvang
de agrarische produktie
betekenis voor onze export
nederlandse landbouw
De gegevens betreffen namelijk niet
rechtstreeks de bedrijven zelf, maar de
registratienummers van de bedrijfshoof-
den. Wijzigingen deden zich daarin niet
alleen voor bij bijvoorbeeld bedrijfsophef-
fing, maar ook bij bedrijfsovergang of
adresverandering. Door zulke oorzaken
kwamen tussen 1968 en 1971 43.000 van de
193.000 nummers te vervallen, waartege
nover 29.000 nieuwe nummers werden in
gevoegd. Dat betekent dat men alleen aan
de hand van de „overige" 150.000 bedrij
ven - die in 1968 al bestonden en in 1971
nog steeds bestonden - kan nagaan hoe
de individuele bedrijven zich intussen
hebben ontwikkeld.
Enkele van de belangrijkste tendensen die
zich in deze 150.000 bedrijven voordeden
waren de volgende. Van de bijna 12.000
bedrijven die in 1968 als „gecombineerd"
werden beschouwd (akkerbouw plus vee
teelt bijvoorbeeld) waren er in 1971 niet
minder dan 5.600 of 47 procent niet meer
gecombineerd. Zij waren van branche
verengd door oriëntatie in een van de
richtingen weidebouw, akkerbouw e.d. -
dus door specialisatie. En onder de 6.300
bedrijven, die men ook in 1971 nog wèl
beschouwde als „gecombineerd", waren
niet minder dan 1.300 bedrijven met een
andere combinatie van activiteiten dan
drie jaar tevoren: ze waren bijvoorbeeld
omgeschakeld van veeteelt plus akker
bouw naar veeteelt plus tuinbouw. Een
veel stabieler beeld vertonen de niet-
gecombineerde bedrijfstakken. In de bran
ches weidebouw, gemengde veehouderij en
akkerbouw bleef 85 procent van de be
drijven behoren tot hetzelfde bedrijfstype,
in de tuinbouw beliep dat percentage zelfs
95.
Wat de bedrijfsomvang betreft deed zich
in deze jaren een ontwikkeling voor in die
zin dat ruim de helft van de bedrijven
hun produktie-omvang van 1968 konden
handhaven, waarnaast ongeveer 30 pro
cent van de bedrijven groter werd. Die
groei deed zich vooral voor bij bedrijven
die niet naar andere activiteiten omscha
kelden, en met name ook daar waar een
bedrijf binnen een en hetzelfde hoofdbe
drijfstype - van bijvoorbeeld weidebouw
of akkerbouw - zich verder specialiseer
de van „grotendeels" (d.i. 60 a 80 procent)
naar „volledig" (d.i. 80 a 100 procent van
de bedrijfsarbeid). Bij bedrijven die van
type veranderden kwam bedrijfsverklei-
ning meer voor dan bedrijfsvergroting.
Ordent men het bruto-produkt van al die
sectoren van agrarische bedrijven naar
bedrijfssector en naar omvang in miljar
den guldens dan komt men voor 1970 tot
het volgende totaaloverzicht:
Produktie van: In mrd. gld.
Veehouderij
Melk
Slachtvee
varkens
runderen
pluimvee
kalveren
Totaal veehouderij
Tuinbouw
groenten
bloemen
bloembollen
fruit
Totaal tuinbouw
2,0
1,0
0,7
0,6
1,1
0,6
0,3
0,3
3,0
4,3
8,0
met name ook een aanzienlijk grotere
bijdrage aan de Nederlandse uitvoer. Al
leen al aan onbewerkte agrarische pro-
dukten - bijvoorbeeld fruit, bloemen -
voerde Nederland in 1970 uit voor 4,8
miljard gulden, aan bewerkte agrarische
produkten - condensmelk, kaas, blik-
groenten, conserven etc. voor 4,0 miljard
gulden, en daarbij kwam nog een uitvoer-
bedrag van 2,6 miljard gulden aan, al dan
niet in ons land bewerkte, agrarische
produkten van buitenlandse afkomst
(veekoeken, meel, koffie, thee, cacao etc.).
In totaal betekende dat een exportbijdra-
ge van 11,4 miljard gulden, dat wil zeggen
van meer dan een vierde van onze totale
export, die in 1970 42,6 miljard gulden
beliep.
2,3
Akkerbouw
aardappelen
granen
suikerbieten
Totaal akkerbouw
TOTAAL
0,6
0,4
0,3
1,5
11,8
V De in dit artikel opgenomen cijfers zijn
ontleend aan de volgende publikaties van
het Centraal Bureau voor de Statistiek en
van het Landbouw-Economisch Instituut:
Statistiek voor land- en tuinbouw 1971,
Nationale rekeningen 1971, Bevolking der
gemeenten van Nederland op 1 januari
1972, Landbouwcijlers 1972.
In deze bedragen, die duidelijk de grote
betekenis van onze veehouderij doen uit
komen, is uiteraard medebegrepen de
waarde van de goederen die in het pro-
duktieproces zelf zijn verbruikt (veevoe
der, zaai- en pootgoed e.d.). Om te komen
tot de netto-opbrengst moet men daar
naast ook de afschrijvingen in mindering
brengen. Het daarna voor de landbouw
sector resterende netto inkomen kan men
voor 1970 stellen op 5 a 6 miljard gulden,
en dat is ongeveer 6 procent van het
nationale inkomen, dat toen 94 miljard
gulden beliep. Dit percentage neemt van
jaar tot jaar af. Het overeenkomstige
percentage lag in 1960 nog op ongeveer
10,5.
De betekenis van het agrarische element
voor ons land is daarmee echter lang niet
volledig geschilderd. Onze landbouw is
namelijk van zeer groot belang voor onze
export, omdat een zeer groot gedeelte van
onze agrarische produktie wordt uitge
voerd. En daar komt nog bij dat men
bijvoorbeeld de waarde van onze suiker
bietenteelt niet los kan maken van de
betekenis van onze suikerindustrie, die
van de veeteelt staat niet los van de
zuivelindustrie en onze slachterijen, de
groenten- en fruitteelt hangen minstens
ten dele samen met onze blikgroenten- en
conservenindustrie. Die combinaties vor
men samen een nog veel sterker geheel
dan de landbouw alleen, en zij leveren