rente en inflatie financieel overzicht rentevooruitzichten 17 drs. h. visser Enige tijd geleden werd door de „Graduate School of Banking" van de Universiteit te Wisconsin een studie ge publiceerd betreffende de rentevooruitzichten in de ko mende 5 jaar. Het behoeft geen betoog dat men zich bij een dergelijke studie eerst dient te verdiepen in die factoren die in hoge mate het niveau van de rente verklaren waarna ver volgens een voorspelling van die factoren plaats zal vinden teneinde een inzicht in het verloop van de intrest te kunnen verkrijgen. Op grond van de rente-ontwikkeling van de ja ren zestig kwamen de samenstellers van de studie tot de conclusie dat het aanbeveling verdient de nominale rente in een tweetal componenten te onderscheiden: de inflatie component en de reële component. In een situatie van lang termijnevenwicht stelt de nominale rente de prijs voor die tot stand komt bij de vraag naar investeringsfondsen en het aanbod van die fondsen. Deze nominale rente is dan gelijk aan de reële rente plus de te verwachten inflatie. Volledigheidshalve zij opgemerkt dat de obligatierente synoniem wordt gesteld met de rente. Bij een reële rente voet van 4 en een inflatie van 5 zou een nominale rente van 9,2 uit de bus komen. Hoe meer inflatie, hoe hoger de rente. Uitdrukkelijk dient vermeld te worden dat het hier gaat om een relatie die alleen voor de lange ter mijn geldt. Immers de huidige inflatie ligt momenteel prak tisch in de buurt van de rentestand. Beter is het dan ook te stellen dat de nominale rente voor een groot deel verklaard kan worden uit de prijsveranderingen en dat hierbij sprake is van enige vertraging. Een kwantitatieve analyse van dr. Fase die een onderzoek deed naar het rendement voor eeuwigdurende staats leningen en de prijsindex van de gezinsconsumptie, leidde eveneens tot een soortgelijke analyse. Voor de periode 1961-1970 kwam hij voor de reële intrestvoet tot een niveau van 3,48 De rest was voor een belangrijk deel te danken aan de prijsstijgingen. jarden vergen. Het laat zich dus niet aanzien dat in de komende 5 jaar die vraag naar investeringsfondsen zal afnemen. Een soortgelijke stelling werd door de Engelse professor Wilson in een congres te Tilburg verdedigd. Ook hij stelde dat de na de tweede wereldoorlog voortdurend grote vraag zal blijven bestaan, niet alleen in de pure in vesteringssector, doch ook bij de woningbouw. Steeds meer mensen wensen een eigen huis, mede omdat het een hoge mate van waardevastheid heeft. Bovendien zal de vraag naar de duurdere en duurzame con sumptiegoederen - diepvries, afwasmachines en derge lijke - toenemen, terwijl deze goederen voor een groot deel gefinancierd zullen moeten worden. Ten slotte kan nog gewezen worden op de omvangrijke financieringsmiddelen ten behoeve van het milieubehoud. Met betrekking tot het aanbod van investeringsgoederen kan gesteld worden dat de spaarquote van de gezinshuishoudingen, zijnde de be sparingen van deze groep uitgedrukt in het nationaal in komen, zich wel op het vrij hoge niveau van het laatste decennium zal handhaven. Moeilijker te voorspellen is het verloop van de spaarquotes der bedrijfshuishoudingen en van de overheid die beide een nogal cyclisch verloop tonen. Onder voorbehoud dat beide patronen niet rigou reus veranderen kan geconcludeerd worden, aldus het rapport, dat de reële rente wederom in de buurt van 3 a 4 zal komen. Het zal duidelijk zijn dat de vooruitzichten van de nominale rente in hoge mate bepaald worden door de verwachtingen die de economische subjecten hebben met betrekking tot de prijsstijgingen. Met name in West-Europa waar de in flatieverwachtingen aan de sombere kant zijn, zou de hoge rentevoet van de laatste jaren wel eens een structureel verschijnsel kunnen zijn. Tot slot zij opgemerkt dat de studie over de rentevooruit zichten een aantal belangrijke aspecten, zoals het ver band tussen binnen- en buitenlandse rentestanden, het ge voerde monetaire beleid en de rol van het I.M.F. niet heeft behandeld. Het komt ons voor dat dit evenwel geen af breuk doet aan de hoofdlijnen van de vooruitzichten. De vraag naar investeringsfondsen zal, aldus de studie van de Wisconsin Universiteit, aan de hoge kant blijven. De naar verwachting steeds stijgende arbeidskosten nopen de on dernemers tot het aanvaarden van kapitaalintensievere produktietechnieken. Op het gebied van transport, telecommunicatie en de ener gievoorziening zal in de komende tijd voor zeer aanzien lijke bedragen geïnvesteerd worden. Alleen de ontginning van de gasvelden in de Noordzee zal reeds ettelijke miI-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Rabobank' | 1973 | | pagina 19