16
ir. j. w. hudig
maar in een goed opgezette overlegpraktijk zie ik de juiste
weg om samen bepaalde lijnen uit te stippelen en voor
te bereiden. Natuurlijk moeten daarbij de ambtenaren van
de Centrale Bank ook open staan voor het oordeel van
degenen uit de banken met wie het overleg plaatsvindt.
Ik bedoelde dit natuurlijk voor onze organisatie als
geheel. Maar ook voor het eigen bedrijf van de Centrale
Bank hebben we en moeten we houden de overlegstruc
turen om dat bedrijf te overzien, leder vanuit zijn eigen
niveau en dat ligt voor topfunctionarissen natuurlijk wel
anders dan voor bijvoorbeeld aankomend personeel.
Daarom vind ik afdelingsoverleg zeer nuttig en nodig.
Ook voor de aangesloten banken en hun personeel.
Daar schort vaak nog wel wat aan, want we zijn zo hard
gegroeid, dat de directeuren van de banken natuurlijk
ook hun problemen hebben, waar ze niet ineens uitko
men. Wij moeten ze daarbij helpen, en ik vind het daarom
ook een goede gedachte om de banken zelf in de
Commissie Opleiding voor de aangesloten banken te
betrekken en hun daardoor zelf de problemen te laten
zien".
Wij merken tegenover de heer Hudig op, dat het eigenlijk
verbazingwekkend is, dat zo'n organisatie als de onze
toch maar al die jaren bijeen gebleven is en niet door
ruzie uit elkaar is gevallen. Ook onze ontwikkeling van
(heel) klein naar (heel) groot moet wel problemen
geven.
,,Dat het goed gegaan is", aldus de heer Hudig, „is m.i.
alleen te danken aan persoonlijk contact en persoonlijk
vertrouwen. Daardoor zijn de banken, ondanks „ruzie" -
want dat komt natuurlijk wel eens voor - er bij
gebleven.
En wat die groei van klein naar groot betreft: het
belangrijkste is de mens de gelegenheid te geven tot
ontplooiing in zijn werk. Dat komt aan het bedrijf, maar
vooral ook aan de mens zelf ten goede. Daarom is ook
dat afdelingsoverleg zo belangrijk.
Ik kan dat ook in een wijder verband op de aangesloten
banken toepassen. Als Centrale Bank moeten we niet
meer naar ons trekken dan beslist nodig is. We moeten
aan de lokale banken hun taken laten. Maar dan moet het
ook zo zijn, dat ze het kunnen doen. Ik wil niet zeggen,
dat grote banken altijd meer kunnen dan kleine banken,
want deze zijn soms beter en zorgvuldiger dan grote
banken. De monniken zijn niet alleen in alles gelijk, en meer
nog dan vroeger moeten we trachten kappen te maken,
die alle monniken passen, en daarbij met veel overleg te
werk gaan! Daar zijn we een dienstverlenende instelling
voor.
De grootte van een bedrijf, ook van een coöperatie, hoeft
overigens geen bedreiging van haar wezenlijke kenmer
ken te betekenen. Natuurlijk vraagt dat wel - zoals bij
ieder groeiend bedrijf - vooral van de leiding veel be
kwaamheid en inspanning. Wat wij nu nodig hebben is
kennis en contact met de aangesloten banken en de
coöperaties. Daarbij vooral ook duidelijkheid, ook voor
ons eigen personeel. En daar zullen we de eerste jaren
de handen aan vol hebben!
Zou men menen, dat er naast ons eigenlijke werk plaats
is voor alle handelsbankactiviteiten, dan vergeet men, dat
we als bank het liquiditeitsdepot van de plaatselijke
banken zijn, en dat we andere middelen moeten aantrek
ken om als grote handelsbank anderen te financieren.
Wel is het zo, dat als we onze organisatie in stand willen
houden, een groot deel van de initiatieven van de top
moeten komen. Dat zal niemand ontkennen.
Ik geloof, dat de handelsbanken met hun bijkantoren-
stelsel, dolblij zouden zijn met onze structuur van zelf
standige banken, die toch volgens bepaalde regels in een
groter verband samenwerken. Maar daarom ook moeten
we durven de vaste lijn aan te houden en daarop
uitzonderingen toe te passen naar de omstandigheden.
Kennis van zaken waarom het gaat, is daarvoor het eerst
nodig".
Enige meer persoonlijke woorden van de heer Hudig
tekenden wij aan het slot van ons gesprek nog aan.
„Ik vind het inderdaad jammer, dat ik van de jaren, die ik
gewerkt heb, maar zo betrekkelijk kort aan de organisa
tie verbonden ben geweest. Die organisatie past naar
mijn gevoel bij mijn instelling.
Voor wat ik aan medewerking van alle mogelijke mensen
ontvangen heb in de Centrale Bank en daarbuiten, ben
ik alleen maar dankbaar. Ik weet, dat er nu bij vele van
die mensen een soort gevoel van onzekerheid heerst. De
fusie en alles wat daaraan vastzit of eruit voortvloeit, is
een ingrijpende zaak. Laat ik niet doen of er niets aan de
hand is. Maar ik wens iedereen toe, dat hij in zijn gezin
en werk weer zo gauw mogelijk het heilzame effect mag
ondervinden, dat van zekerheid en duidelijkheid van zijn
positie uitgaat".
Deze wens geven wij gaarne door. Omgekeerd geloven
wij namens allen, die de heer Hudig kennen, te mogen
zeggen, dat wij zijn persoon en werkwijze zullen missen.
Wij wensen hem nog vele goede jaren toe. Dat zullen
ongetwijfeld goed gevulde jaren zijn, want zijn interesse
is zeer breed. Daarvan getuigen zijn boekenkasten! Zijn
speciale belangstelling, de archeologie, met name de
naspeuringen naar de Etrusken in Italië en de Minoïsche
cultuur op Kreta zal hem, naar wij hem toewensen, ook
veel voldoening schenken.