milieu
landschapsparken
landbouw te passief?
11
worden aan wat men met dieren kari en mag doen.
Degenen die hier normen willen, kan men niet als
„overgevoelig" aan de kant proberen te schuiven.
Hoewel over dit onderwerp de discussie wel nooit zal
zijn beëindigd, bestaat er althans over twee zaken
eenstemmigheid. In de eerste plaats zal in vele gevallen
een verbetering van de produktieomstandigheden voor
het welzijn van de dieren tot hogere produktiekosten
leiden.
Dit houdt in, dat de consument bereid moet zijn meer
voor het vlees te betalen en dat wettelijke maatregelen
op dit terrein voor allen die toegang hebben op de
Europese markt gelijk moeten zijn. In Brussel zijn .eind
1972 twee commissies van overheid en bedrijfsleven
ingesteld, die onder meer de zogenaamde ethische as
pecten van de pluimveehouderij en de varkenshouderij
tot onderwerp van studie hebben. Daarmede is het
probleem niet opgelost, maar het heeft tenminste op de
juiste plaats de aandacht.
De stroom van publikaties over het milieu kabbelt rustig
voort. Staatssecretaris Vonhoff heeft midden 1972 een
discussienota verspreid, eerst vertrouwelijk maar na
enige tijd openbaar, over de inrichting van zogenaamde
„Nationale parken" en „Nationale landschapsparken" (let
op het kleine onderscheid). In december van het vorig jaar
verscheen van de stichting Natuur en Milieu een brochu
re over de bio-industrie met de veelzeggende titel
„Augiasstal in milieu en landschap". Dit alles tegen de
achtergrond van de voorbereiding op de verschillende
ministeriële departementen van een aanvulling op de
Tweede Nota Ruimtelijke Ordening, waarin de planologi
sche richtlijnen voor de komende jaren getrokken moeten
worden. Daarbij past ook de inleiding die ir. Herweyer,
de directeur-generaal voor landinrichting en milieu, heeft
gehouden voor de jaarvergadering van het K.N.L.C. over
de „landelijke gebieden in de toekomst".
Ir. Herweyer knoopte aan bij de hoofdlijn van de Tweede
Nota voor de Ruimtelijke Ordening, welke is samengevat
in het woord „gebundelde deconcentratie".
Zo'n uitdrukking laat overigens zien tot welke taalkundige
monsters men komt, wanneer men een woord zoekt
waarmede een ieder tevreden moet zijn; „concentratie"
en „bundeling" zijn immers voor een normaal mens
verwisselbare begrippen en gebundelde deconcentratie is
even weinig zeggend als de naam van een Canadese
politieke partij, die luidt: de Progressieve Conservatie
ven.
Wat hiervan ook zij, ir. Herweyer meent, dat in de naaste
toekomst de stedelijke bebouwing meer gespreid zal zijn
dan de opstellers van de Tweede Nota dachten. Het
gevolg is, dat de landbouw in toenemende mate met niet-
landbouwkundige invloeden te maken zal krijgen. Naast
het wonen zal ook het verkeer en de recreatie in
toenemende mate aanspraken moeten maken op ruimte,
welke tot nog toe door de agrariër werd beheerd.
Het niet-stedelijke gebied kan volgens ir. Herweyer op de
volgende wijze worden onderverdeeld: het landelijk ge
bied, waar de landbouw min of meer vrij spel heeft;
natuurgebieden, die afgesloten moeten worden voor com
merciële exploitatie en de gemengde gebieden, waar
zowel natuur als landbouw tot hun recht moeten komen.
De natuurgebieden leveren niet veel moeilijkheden op,
omdat iedereen ervan overtuigd is, dat de grond daarvan
door de overheid of particuliere stichtingen moet worden
aangekocht. In de nota-Vonhoff wordt hierbij gesproken
van Nationale Parken. In de gemengde gebieden zijn de
grootste moeilijkheden.
In het algemeen zal daarvoor weinig geld beschikbaar
zijn om grond aan te kopen, maar tegelijkertijd vinden
velen, die door het behoud van het milieu zijn geïnspi
reerd, dat het gebruik van de moderne landbouwmetho
den tot aantasting van het landschap leidt.
Voor de gemengde gebieden heeft de nota-Vonhoff de
mogelijkheid van het inrichten van Nationale Landschaps
parken geopperd. In de nota worden gedachten ontwik
keld om de landbouw in deze parken in voor het
landschap meer aantrekkelijk gedachte richting te ontwik
kelen. Duidelijk is, dat zich hier de vraag voordoet op
welke wijze de boer wordt schadeloos gesteld voor
beperkingen in zijn bedrijfsvoering. De nota-Vonhoff en ir.
Herweyer noemen dit probleem wel, maar bieden geen
oplossing. Zo noemt ir. Herweyer de mogelijkheid van
een „bijzonder welstandstoezicht" in de gebieden, die als
Nationaal Landschapspark zijn uitverkoren.
Men kan zich daarvoor moeilijk een regeling van schade
vergoeding indenken: veel waarschijnlijker is, dat men
evenals bij het gewone welstandstoezicht in het geheel
niet aan schadevergoeding denkt.
Zo komt men vanzelf bij de vraag, welke drs. R. Zijlstra
in de decembervergadering van het bestuur van het
Landbouwschap stelde: „Met welk recht bestempelt een
aantal naamloze planologen een gebied, waarin mensen
reeds jaren leven en werken tot een Nationaal Land
schapspark, waardoor zij plotseling minder mogen en
meer moeten dan een ander?" „Nederland is geen
zandbak voor een staatssecretaris", zei drs. Zijlstra.
Ook werd gesteld, dat Nederland te klein is voor
dergelijke landschapsparken. Inderdaad, het landschap is
overal in ons land even kostbaar. Landschapsparken op
Europees niveau lijken meer reden tot bestaan te hebben;
wellicht kan de nieuwe Europese Commissie het initiatief
nemen voor het stichten van Euro-parken.
In dezelfde vergadering van het Landbouwschap werd
aangedrongen op een meer agressief beleid van de
landbouw op het gebied van de planologie. De indruk
wordt wel gewekt, dat men in de landbouworganisaties
eerst afwacht wat door anderen wordt uitgedacht en dan
tracht om de schade voor de landbouw tot het minimum
te beperken.
Zo is het te verwachten, dat andere sectoren en
belangen als uitwerking van de Nota voor de Ruimtelijke
Ordening zogenaamde structuurschema's gaan opstellen.
De landbouw doet daaraan voorshands niet mee.
Ir. Herweyer zei in zijn reeds aangehaalde toespraak, dat
men eerst moet weten hoe de nieuwe wet op de
landinrichting er uit zal zien; hij verwachtte die overigens
pas in 1976, omdat eerst ervaring opgedaan zou moeten
worden met landinrichting op kleine schaal, zoals Mid
den-Delfland en de Veenkoloniën.
Pas wanneer er tekening komt in het wettelijk instrumen
tarium van de landinrichting, aldus ir. Herweyer, zal er