Een rapport
over het Nederlandse
muntwezen
In februari van dit jaar verscheen het verslag
van een onderzoek dat door een commissie
van deskundigen - de 'Muntcommissie 1968'
onder leiding van de Tilburgse hoogleraar
prof. dr. Th. Stevers, is ingesteld naar de
wensen en noodzaken rond het geldstelsel
dat ons land zal moeten hebben over twin
tig jaar: dus in 1990. Ons land heeft wel een
eenvoudig en goed werkend geldsysteem,
maar toch heeft een dergelijk onderzoek
naar een toekomstig geldstelsel wel degelijk
zin, onder andere omdat de betalingsge
woonten zich wijzigen, evenals de koop
kracht van de munt. Dat het ook anders had
kunnen zijn is alom bekend uit het Engelse
voorbeeld: Engeland had immers tot voor
enkele jaren een ouderwets en veel te in
gewikkeld muntstelsel, met een pond dat was
verdeeld in 240 pence, die weer waren on
dergebracht in 20 groepjes van 12 pence of
Reeds in 1969 bleek uit enquêtes, dat 60 procent van de pa
dat er in ons land te veel centen in omloop waren
'shillings'. Het land had dan ook merkwaar
dige munten: munten ter grootte van 1, 21/2,
3 en 6 pence, en daarboven munten van 1, 2,
2'/2 en 5 shillings (oftewel 12, 24, 30 en 60
pence). Die ouderwetse en moeilijk hanteer
bare onderverdeling is tenslotte vervangen
door een systeem waarin het pond is ver
deeld in honderd 'nieuwe' penningen.
Een dergelijk moeilijk stelsel heeft ons land
gelukkig niet, en uit diverse enquêtes is ge
bleken dat het Nederlandse muntsysteem
door de mensen die ermee moeten werken
- waaronder de particuliere consumenten en
vooral de detailhandelaren - in het algemeen
gunstig wordt beoordeeld. Dat neemt echter
niet weg dat het ook hier om allerlei redenen
zin heeft de toekomstige behoefte aan de
diverse soorten munten, en daaronder ook
de behoefte aan eventuele nieuwe munten,
te peilen. In de eerste plaats omdat alle
451
Duliere consumenten vond