Een vierkante munt, zoals onze vroegere stuiver,
is minder geschikt voor mechanisch gebruik en
voor gebruik in automaten. Op de foto: een stui
ver uit 1938
in 1969. Zouden beide evenredig verlopen,
dan zou in dat jaar ook de benodigde (char-
tale) geldhoeveelheid viermaal zo groot
zijn als de hoeveelheid van dit moment.
Maar de betalingsgewoonten veranderen.
Steeds meer betalingen worden gedaan via
overboeking van een postgiro- of bankgiro
rekening, dus zonder contant geld, ook lonen
en salarissen worden in toenemende omvang
op die wijze, dus giraal, betaald, terwijl ten
slotte het betaalchequeverkeer in de laatste
jaren een enorme vlucht heeft genomen. Glo
baal betekenen die factoren dat de geldcir
culatie, uitgedrukt in procenten van de parti
culiere consumptie, - dus relatief, want in ab
solute bedragen stijgt zij - jaarlijks met 1 pro
cent daalt. Mede daardoor zal de in 1990
naar schatting benodigde geldhoeveelheid
niet viermaal, doch slechts driemaal zo groot
zijn als in 1969, namelijk 28,5 miljard gulden.
Zeker is tenslotte dat voor de voorziening in
die geldbehoefte belangrijke investeringen
nodig zullen zijn ter vergroting van de capa
citeit van 's Rijks Munt, zowel voor verbou
wingen als op het gebied van de technische
voorzieningen ter verbetering van de smelt
en gietmogelijkheden, het ponsen, poleisten,
drogen, tellen, het vervoer enzovoort. De
commissie somt voorzieningen op tot een be
drag van 4,5 miljoen gulden. De produktieca-
paciteit van de Munt zou daarmee van 300
tot 405 miljoen munten per jaar kunnen wor
den opgevoerd.
457