5 9 8 vang toeneemt: in '70/71 met 7,5 procent. Vooral het toenemend gebruik van veevoeder in de zich gestaag uitbreidende veredelings- sector is daarvan de oorzaak. Ook het ge bruik van kunstmest neemt steeds toe. Wat na aftrek van deze non-factorkosten over blijft, is de toegevoegde waarde, welke be schikbaar is voor de produktiefactoren, wel ke in de landbouw werkzaam zijn: arbeid, grond en kapitaal. Het LEI gaat wat deze groep betreft over tot het stellen van een norm. Bepaald is na melijk, wat deze groep van produktiefactoren, die elk jaar in totaal in omvang verminderen, zou moeten krijgen op grond van de ont wikkeling van arbeidskosten en rentestand buiten de landbouw. Deze zogenaamde beloningsaanspraken, kun nen dan gesteld worden naast de boven genoemde toegevoegde waarde; men kan dan duidelijk zien of er voldoende toegevoeg de waarde is om deze beloningsaanspraken te honoreren. Uit het volgende staatje, overgenomen uit de memorie van toelichting, blijkt duidelijk dat er de eerste twee jaren een zeker over schot was en het laatste jaar een fors tekort. '68/'69 '69/70 '70/71 Netto-toegevoeg 11,5% 11,5% -15,5% de waarde Factorkosten De oorzaak van de veranderingen zit uitslui tend in de wijziging van prijzen van kosten 408 en opbrengsten. Stelt men alleen de hoeveel heden tegenover elkaar (dus rekent men met constante prijzen) dan is een gestage toe name van de produktiviteit te zien: in de ge noemde drie jaren achtereenvolgens 3, 5, 5 en 6 procent. Keren wij terug naar bovenvermeld staatje dan ziet men twee goede jaren en één slecht jaar. Neemt men de gemiddelde stijging van de toegevoegde waarde van 2,5 procent en van de beloningsaanspraken van 7 procent. Het verschil van 4,5 procent is het percen tage dat de landbouw tekort komt om gelijk te blijven met de rest van de economie. Prijsbeleid Deze laatste conclusie wordt overigens niet door de minister van Landbouw getrokken. Over het prijsbeleid zegt hij weinig dat hou vast geeft over zijn onderhandelingspositie in Brussel. Wel mag volgens hem de uitbreiding van de EEG de procedure van besluitvorming over de prijzen bemoeilijken. Niets wordt gezegd over een systeem van prijsbepaling waarvoor de Europese Com missie bij haar nieuwe voorstel enige ge dachten heeft ontwikkeld: bedrijven die in 1968 een redelijk inkomen verdienen, zou den als maatstaf dienen voor de prijsverho ging, zodat voor deze bedrijven ook een nu nog redelijk inkomen mogelijk zou zijn. Ook over de voorstellen van het Landbouw schap voor een indicering van het algemeen

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1971 | | pagina 14