VOORSTEL
ter bevordering van
HET SPAREN
Sinds mei 1969 heeft een werkgroep van der
tien hoge ambtenaren studie gemaakt van de
vraag of en 20 ja hoe bij werknemers en bij
zelfstandigen het sparen zou worden be
vorderd wanneer over bepaalde besparingen
geen belasting zou worden geheven en geen
sociale verzekeringspremie zou worden inge
houden. Deze 'werkgroep besparingen' stond
onder leiding van mr. J. P. van Franeker,
plaatsvervangend hoofd van de Directie Wet
geving Directe Belastingen van het ministerie
van Financiën. Haarbevindingen heeft de com
missie vastgelegd in een rapport waarvan wij
onze lezers een aantal interessante punten
niet willen onthouden. Want naast nieuwe
voorstellen bevat het rapport in een compacte
vorm een aantal gegevens over de nationale
besparingen in Nederland en met name over
de betekenis die een aantal van de in ons
land bestaande 'bezitsvormingsmaatregelen'
voor de totale besparingen hebben.
In een ruwe schatting stelt de werkgroep voor
1970 onze nationale besparingen op ongeveer
22 miljard. Dat is 10 procent meer dan in
1969, want toen beliepen zij 20 miljard. Meer
dan de helft daarvan, namelijk 55 procent
11 miljard) werd door de gezinshuishoudin
gen bijeengebracht: via spaarbanken en an
dere banken, en als premiestortingen bij pen
sioenfondsen en levensverzekeringsmaat
schappijen. Daarnaast kwam 20 procent van
de totale besparingen 4 miljard) tot stand
door winstreserveringen in het bedrijfsleven,
terwijl tenslotte een kwart van de besparin
gen (bijna 5 miljard) bijeen werd gebracht
door de overheid.
Het is aannemelijk dat daaronder met name
de gezinsbesparingen gunstig zijn beïnvloed
door de uiteenlopende maatregelen waarmee
de Nederlandse overheid sinds de Jeugd-
spaarwet van 1958 de bezitsvorming tracht te
bevorderen.
366