dat in Nederland op 1 januari 1970 een mil jard driehonderdtweeënnegentig miljoen ze venhonderdduizend centen circuleerden. Zij zijn sedert 1948 aangemaakt door de Rijks munt in Utrecht, aanvankelijk met de afbeel ding van koningin Wilhelmina, vanaf 1950 met die van koningin Juliana. Voorts zijn er op dat tijdstip in ons land aan geldige munten in omloop: stuivers: 316.000.000 dubbeltjes: 688.000.000 kwartjes: 339.200.000 guldens: 252.500.000 rijksdaalders: 46.208.000 Een optelsom leert dat er op genoemde da tum drie miljard honderdvierendertig miljoen zeshonderdachtduizend munten in ons geza menlijk bezit waren. Dit kwam neer op 240 stuks per hoofd van de bevolking. Gemiddeld lopen we allemaal met zo'n 52 gulden aan munten op zak. Al die munten vertegenwoordigen overigens maar een fractie van het totaalbedrag aan geld dat in Nederland circuleert. Munt- en bankbiljetten en cheques nemen 95 procent van de waarde voor hun rekening, het meta len geld maar 5 procent. (Eindhovens Dagblad) ding, die zich sedert de tweede wereldoorlog onafgebroken heeft voortgezet, zo gering ge worden dat die in een haast karikaturale ver houding is komen staan tot de aanmaak- kosten. Het vervaardigen van één cent kost namelijk twee cent en die kostprijs stijgt voortdurend. (Eindhovens Dagblad) dat op het ministerie van Financiën al zo'n twee jaar een intern rapport ligt dat handelt over de rol die onze kleinste pasmunt, de cent, speelt in het economisch verkeer. De beschouwing resulteert in een aantal argu menten vóór het opheffen van de cent als wettig betaalmiddel. De nominale waarde van het muntje is tengevolge van de geldontwaar- 344

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1971 | | pagina 46