sioenreserve wordt verhoogd. Dat deel wordt
berekend op basis van de op 65-jarige
leeftijd gemiddeld nog te verwachten levens
duur - op dit moment ongeveer 14 jaren. Bij
deze 'fictieve stamrechtmethode' zal ingeval
van vooroverlijden het dan nog resterende
deel van de pensioenreserve door de fiscus
worden belast op basis van een nader vast
te stellen tarief. Ook zal een combinatie mo
gelijk zijn van deze twee wijzen van fiscale
afwikkeling, terwijl ten slotte - ten derde - de
65-jarige de fiscale claim ook zal kunnen af
kopen. Maar deze derde mogelijkheid ver
meldt de commissie slechts 'na aarzeling' en
uiteraard enigszins contre coeur. Immers, deze
wijze van afwikkeling, die ook voor loontrek-
kenden bestaat, en alleen daarom wordt ver
meld, is eigenlijk in strijd met haar streven
naar een regelmatige oudedagsvoorziening.
Gevolgen voor de schatkist
Tenslotte is voor de schatkist de vraag van
belang welk bedrag zij aan belastingontvang
sten gaat derven ingeval de zelfstandigen,
overeenkomstig de strekking van het rapport,
in staat worden gesteld om ten laste van hun
fiscale winst een redelijke pensioenvoorzie
ning op te bouwen. Men kan dat bedrag niet ex
act voorspellen, zeker niet over een aantal ja
ren, want het is van tal van factoren afhanke
lijk. Toch deed de commissie-Van Soest een
gooi naar de orde van grootte van de belas
tingderving en zij kwam daarbij op basis van
1971 tot een belastingderving van ruim f 500
miljoen. Bij die becijfering ging zij uit van ge
gevens over het jaar 1966, die echter op grond
van bekende ontwikkelingstendenzen waren
gecorrigeerd. Zo nam de commissie aan dat
tussen 1966 en 1971 het aantal zelfstandigen
met 10 procent zou verminderen, dat daaren
tegen de gemiddelde winst (gelijkmatig over
alle tariefgroepen verdeeld) zou stijgen met
nominaal 50 procent, terwijl tenslotte de zelf
standigen de hun geboden nieuwe mogelijk
heden voor tweederde zouden benutten.
'Achterstelling' en 'rechtvaardigheid'
Maar van welke orde de fiscale gevolgen ook
zouden zijn, de commissie wijst erop dat zij
uitvoering van haar voorstel beschouwt als
'een eenvoudige daad van rechtvaardigheid',
omdat het hier gaat om de 'opheffing van een
belangrijk punt van achterstelling van zelf
standigen bij loontrekkenden'. Anderzijds er
kent zij de mogelijkheid dat een onmiddellijke
integrale uitvoering van haar voorstellen wel
licht een te grote druk zou betekenen op de
overheidsmiddelen, en zij completeert daar
om haar rapport met enkele suggesties over
een trapsgewijze invoering. De commissie
denkt daarbij aan totale uitvoering van haar
voorstel 'binnen een kabinetsperiode'.