aanpassen. Bij de berekening van de te re
serveren bedragen zou men moeten uitgaan
van de fiscale jaarwinst, een regeling met te
rugwerkende kracht acht de commissie niet
goed mogelijk. Herberekening van eenmaal
aan de pensioenreserve toegevoegde bedra
gen (in verband met sterk wisselende winsten)
acht zij ongewenst, de bekende middelings
regeling uit de inkomstenbelasting is hier ui
teraard niet relevant omdat daarbij niet de
vastgestelde fiscale jaarinkomens, maar al
leen de verschuldigde belastingbedragen
worden geëgaliseerd. Een dotatie aan de pen
sioenreserve zou voorts niet verplicht zijn,
en tenslotte - en dat is een fundamenteel
punt - stortingen in de pensioenreserve zou
den niet leiden tot afvloeiing van middelen,
want de reserve mag in het eigen bedrijf wor
den belegd.
Belegging in eigen bedrijf
Veel zelfstandigen hebben tijdens de genoem
de hearing melding gemaakt van de finan
cieringsmoeilijkheden waarmee het zelfstan
dige bedrijfsleven kampt. Voortdurende kos
tenstijgingen, waaronder met name ook loons
verhogingen, leiden tot een steeds grotere
behoefte aan middelen tot dekking van de lo
pende uitgaven, terwijl bovendien naast duur
dere voorraden vaak een groeiend debiteuren
bestand moet worden gefinancierd. Voegt
men daarbij nog de investeringsbehoefte die
regelmatig voortvloeit uit de noodzaak van
moderniseringen, dan valt gemakkelijk te
voorzien dat van een regeling waarbij de
pensioenreserve buiten de onderneming moet
worden belegd, minder gebruik zou worden
gemaakt dan de commissie gewenst acht.
Daarom stapt de commissie bewust over het
bezwaar heen dat bij belegging van een pen
sioenvoorziening binnen de onderneming de
reserve in de risicodragende sector blijft.
Afwikkeling
De uitkeringen ten laste van de pensioenre
serve beginnen op het tijdstip waarop de
zelfstandige 65 jaar wordt, en ook de afwik
keling van de claim die de fiscus op de tot dan
toe onbelaste pensioenreserve heeft neemt op
dat moment een aanvang. De commissie stelt
daarvoor twee mogelijkheden voor, of eigenlijk
drie die in grote lijnen geschetst hierop neer
komen. Ofwel de zelfstandige verlaat op 65-
jarige leeftijd de onderneming en hij bedingt
daarbij voor zichzelf, zijn echtgenote en voor
zijn minderjarige kinderen periodieke uitkerin
gen ter waarde van de pensioenreserve. Bij die
stamrechtmethode' leidt de omzetting niet tot
belastingheffing, de latere uitkeringen zelf ui
teraard wel. Of, en dat is de tweede mogelijk
heid, de zelfstandige wil doorwerken en kan
aan de onderneming ook niet de middelen
onttrekken die nodig zouden zijn voor de aan
koop van een periodieke uitkering. Ook voor
hem neemt de afwikkeling van de fiscale claim
een aanvang en wel doordat voortaan zijn
fiscale inkomen met een deel van de pen-
336