Eén grote uitzondering Er is tenslotte maar één verschilpunt dat de commissie-Van Soest 'niet kan billijken en dat (bovendien) van grote omvang is', name lijk de onmogelijkheid voor zelfstandigen om ten laste van de winst een redelijke pensioen voorziening op te bouwen. Uiteraard geniet ook de zelfstandige, evenals de loontrekker, van de Algemene Ouderdomswet, die hem vanaf het 65ste levensjaar een welvaartsvast basispensioen verschaft. De daarvoor ver schuldigde AOW-premie komt op zijn fiscale inkomen in mindering, evenals op het fiscale loon van de loontrekker. Daarnaast geldt ook voor beiden, dat zij een lijfrenteverzekering kunnen sluiten of een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule. Ook de daarvoor verschul digde premies komen bij beiden tot maximaal 5.000 in mindering op het belastbaar in komen. Loontrekkenden genieten daarnaast het voor deel dat ook de premie die voor hun pensioen regeling wordt voldaan, niet wordt gerekend tot hun fiscale loon of inkomen, zelfs niet als de premie geheel of ten dele wordt betaald door de werkgever. Het begrip 'pensioenre geling' wordt daarbij ruim geïnterpreteerd: het wordt alleen begrensd door de bepaling dat het pensioen niet mag uitgaan boven het geen naar maatschappelijke opvattingen en gezien de diensttijd en het vroeger genoten in komen, als redelijk kan worden beschouwd. Dat voordeel hebben zelfstandigen niet. Voor hen geldt slechts een 'stamrechtvrijstelling' die inhoudt, dat de winst die de zelfstandige bij het staken van zijn bedrijf maakt (tot be paalde maxima en onder bepaalde voorwaar den) vrij is van inkomstenbelasting ingeval hij daarvoor periodieke uitkeringen bedingt voor hemzelf, voor zijn echtgenote of voor zijn min derjarige kinderen. Van deze stamrechtvrij stelling is dus alleen dan sprake, als bij ver vreemding van het bedrijf winst wordt ge maakt, en de omvang van deze vrijstelling staat dan ook in geen enkel verband met het aantal jaren waarin de zelfstandige heeft ge werkt, of met de winst die in die jaren in het bedrijf is behaald. Maakt hij van die stamrechtvrijstelling geen gebruik, dus zet hij de winst niet in dergelijke periodieke uitkeringen om, dan blijft van de eventueel gemaakte winst slechts f 10.000 onbelast. Het is duidelijk: op dit punt loopt de fiscale behandeling van beide groepen belastingplichtigen fundamenteel uiteen en de commissie-Van Soest zou dit belangrijke ver schil gaarne opgeheven zien. Zij is van oordeel 'dat zelfstandigen evenals loontrek kenden in de gelegenheid dienen te worden gesteld belastingvrij een als redelijk te be schouwen voorziening voor de oude dag op te bouwen'. Meer aftrek voor lijfrentepremies Men zou daarvoor kunnen denken aan een regeling waarbij zelfstandigen een groter be drag aan lijfrentepremie op hun inkomen in mindering zouden mogen brengen dan loon trekkers. Op een belastingconsulentendag in mei 1969 is in die richting gepleit door de Tilburgse hoogleraar Van Dijck die voor par ticuliere ondernemers een onbeperkte lijf- rentepremie-aftrek wenste - of althans een verhoging van de maximale aftrek tot bijvoor beeld 25.000 in plaats van het geldende maxi mum van 5.000. Maar het is de vraag of een 333

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1971 | | pagina 35