roepsbevolking. In zijn installatierede formu leerde de staatssecretaris van Financiën, dr. Grappenhaus, de te onderzoeken vraag als volgt: 'of de fiscus - ongewild - met twee ma ten meet, dus of niet de loontrekkenden er naar verhouding beter afkomen dan de zelf standigen'. Daarbij kreeg de commissie te vens de opdracht om, ingeval zij daartoe aan leiding zag, nieuwe regelingen voor te stellen, waarin meer recht zou worden gedaan aan het gelijkheidsbeginsel dat - voorzover mogelijk, dat wil zeggen naast het 'doelmatigheidsprin cipe' - bij de belastingheffing voorop moet staan. De opdracht tot dit onderzoek berust op een regeringsbesluit waarvan al in de Miljoenennota 1969 melding werd gemaakt. In een aparte paragraaf over 'De fiscale po sitie van zelfstandigen' bevatte zij de volgende toezegging: 'Aan de verhouding van de fis cale positie van zelfstandigen tot die van loon trekkenden wil het kabinet bijzondere aan dacht geven'. De werkzaamheden van de com missie hebben meer dan twee jaar geduurd: haar installatie vond plaats op 28 januari 1969, het nu uitgebrachte rapport vermeldt als eind datum 31 maart 1971. De commissie bestond uit zes man. Het voorzitterschap berustte bij de Amsterdamse hoogleraar in het fiscaal recht prof. mr. J. van Soest, onder de leden telde zij onder meer de algemeen directeur van de Coöperatieve Centrale Boerenleen bank mr. Ph. C. M. van Campen, en o.a. prof. Dr. D. Brüll, hoogleraar in het belastingrecht aan de Katholieke Hogeschool in Tilburg. Ten einde zeker te zijn van voldoende en vooral ook veelzijdige voorlichting organiseerde de commissie in de loop van 1969 een hearing, tijdens welke vertegenwoordigers van diverse organisaties van zelfstandigen en ook van be lastingdeskundigen hun opvattingen en op merkingen ter tafel konden brengen. Van die gelegenheid tot inspraak is gebruik gemaakt door meer dan tien organisaties van uiteen lopende origine. Daaronder was onder meer de Raad voor het Midden- en Kleinbedrijf, de Nederlandse Orde van Advokaten, de Neder landse Orde van Belastingconsulenten, maar ook het Landbouwschap en de Koninklijke Nederlandse Boeren- en Tuindersbond (o.a. vertegenwoordigd door prof. dr. F. W. J. Kriel- laars, hoogleraar in de landbouw-economie). Van de gegevens die haar op deze hearing door belanghebbenden werden voorgelegd heeft de commissie dankbaar gebruik ge maakt bij haar inventarisatie van de diverse verschilpunten in belastingheffing tussen zelf standigen en loontrekkers. Zij heeft daarbij uiteraard ook geput uit kamerstukken en uit de bestaande fiscaal-juridische vakliteratuur. De geconstateerde verschilpunten komen ten dele voort uit de tekst van de wet zelf, ten dele ook uit een voor beide groepen uiteen lopende interpretatie of toepassing van een gelijke of als gelijk bedoelde wettelijke rege ling. De commissie kwam tot een - overigens niet uitputtende - opsomming van dertien pun ten die in de regel ten nadele van de zelfstan dige, en tien andere verschilpunten die in de regel tot voordeel van de zelfstandige zullen strekken. Verschilpunten Een algemeen bekend verschil is het feit dat de zelfstandige zijn inkomstenbelasting later betaalt dan de loontrekker zijn loonbelasting - die immers onmiddellijk bij de uitkering van loon of salaris wordt ingehouden. Men tracht 329

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1971 | | pagina 31