voelen van onbehagen en onzekerheid. Daar
bij is het echter twijfelachtig of het mogelijk
zal blijken, zoals blijkbaar door de Neder
landse regering wordt nagestreefd, om op
korte termijn weer terug te keren tot de oude
pariteit. Ik twijfel geenszins aan de oprecht
heid van het Nederlands streven, maar ik
vrees, dat in EEG-verband in financieel op
zicht Duitsland het laatste woord heeft, zoals
Frankrijk de boventoon voert voor wat be
treft de buitenlandse politiek. Indien wij reke
ning houden met het overwicht van de Duitse
regering in monetaire zaken, moeten wij vre
zen dat de jongste monetaire crisis zal leiden
tot een verhoging van de pariwaarden door
tenminste een beperkt aantal landen, zoals in
Zwitserland en Oostenrijk reeds is geschied.
Deze verwachting werd tijdens een vori
ge week te Genève gehouden internationale
bijeenkomst van bankiers en industriëlen met
zoveel woorden uitgesproken door de heer
Wilfried Guth, lid van de raad van bestuur
van de Deutsche Bank AG.
Wanneer deze ontwikkelingen zouden leiden
tot een blijvende revaluatie van de gulden
betekent zulks een dempende werking op de
conjunctuur daar de exporten dan zullen wor-
den afgeremd. De negatieve ontwikkeling van
de handelsbalans zal hierdoor worden ver
sterkt. Deze ontwikkeling baart reeds zorgen,
omdat de handelsbalans in het eerste kwar
taal van 1971 een tekort van ruim 1 miljard
te zien heeft gegeven, dat is 270 miljoen
meer dan in dezelfde periode van 1970. Ook
de ondernemerswinsten zullen door een reva
luatie nog eens extra onder druk komen te
staan, waardoor vermoedelijk ook de inves
teringsgeneigdheid en daarmee de toekomsti
ge werkgelegenheid verder zal afnemen. Dan
zal wel eens spoedig het tijdstip kunnen aan
breken, dat de toestroming van buitenlands
kapitaal vermindert en als gevolg daarvan de
overbesteding als het ware vanzelf wordt af
geremd door gebrek aan financieringsmid
delen. Dan is het moment aangebroken, dat,
zoals dr. Zijlstra in zijn jaarverslag schrijft:
'de wal het schip zal keren'.
Mijnheer de voorzitter, ik heb gemeend deze
algemene vergadering van dienst te zijn door
wat meer uitvoerig stil te staan bij de alge
mene economische en monetaire situatie op
dit ogenblik die voor velen tamelijk ondoor
zichtig is.
Nu komende op de aangeboden jaarverslagen
kan worden vastgesteld, dat onze aangeslo
ten banken en de centrale instellingen in 1970
een voorspoedige groei te zien hebben ge
geven, ondanks de toenemende druk waar
onder zij hebben moeten werken. Met een
stijging van 18 procent van de aan onze or
ganisatie toevertrouwde middelen, die toena
men met een bedrag van 1.158 miljoen, was
het groeipercentage in 1970 1 procent hoger
dan het jaar daarvoor.
Ook de rente- en provisiewinst vertoonde een
sterke toeneming. Weliswaar namen de ren
telasten als gevolg van de overboekingen
naar hoogrentende spaarvormen nog sterker
toe dan in 1969, maar daar stond een sterke
stijging van de rentebaten tegenover.
Dit was te danken aan de begin 1970 inge
voerde forse aanpassing van de debetrente
aan de marktrente voor de uitstaande en voor
nieuwe leningen.
Door deze ontwikkeling kon de bedrijfswinst
248