ingevolge de nieuwe regeling komen te ver
vallen - de straatbelasting en dergelijke -
worden geheven op grond van het 'profijt
beginsel' en niet naar draagkracht. Bij de
betrekkelijk geringe extra-druk die van de
nieuwe belastingen wordt verwacht is dat ook
geen bezwaar.
De wet laat de gemeenten in hoge mate vrij
in de wijze waarop zij hun nieuwe algemene
bevoegdheid gaan gebruiken, zowel in de
omgrenzing van de belastingobjecten als in
de keuze van de heffingsmaatstaven. Een uit
zondering is echter gemaakt voor cultuur
grond die bedrijfsmatig wordt geëxploiteerd
ten behoeve van de landbouw (in de meest
ruime zin van het woord) of de bosbouw. Der
gelijke cultuurgrond mag door de gemeenten
niet worden belast. Overigens betekent dat
niet dat de hele landbouwsector zou zijn vrij
gesteld, want deze uitzondering geldt alleen
voor de cultuurgrond, niet voor de woning, de
tuin, de bedrijfsgebouwen en het erf, en ook
niet voor bijvoorbeeld opstallen in een ove
rigens vrijgesteld bosperceel.
Ook blijft de belasting - zoals gezegd - niet
beperkt tot natuurlijke personen. De gemeen
ten zijn vrij om ook bedrijfsgebouwen en zelfs
eigendommen van de centrale overheid te
belasten, zoals kazernes, waterstaatswerken
en dergelijke. Als heffingsmaatstaf laat de
wetgever hen de keuze tussen de economi
sche waarde van het goed in het verkeer en
de oppervlakte die het beslaat, waarbij men
differentiële elementen kan invoeren, om de
waarde van het te belasten onroerend goed
voldoende tot gelding te brengen. Zo kan men
door middel van coëfficiënten de belasting
mede laten afhangen van de aard, ligging of
kwaliteit of wijze van gebruik van het onroe
rend goed. Wel bepaalt de wet dat het tarief
per eenheid van de heffingsgrondslag - af
gezien van een mogelijke indeling van het
belastingtarief in klassen - uniform moet zijn.
Door die bepaling is het de gemeenten on
mogelijk gemaakt bepaalde bedrijven 'weg'
te belasten.
De onroerend-goed-belasting mag ten laste
komen van zowel de zakelijke gerechtigde als
van de gebruikers, maar voor de bedragen die
uiteindelijk ingevolge deze belasting op bei
de categorieën van contribuabelen mogen
drukken zijn maxima gesteld, die voor elke
gemeente afzonderlijk afhankelijk zijn van de
hoogte der algemene uitkeringen en van de
daarin verwerkte kosten van sociale zorg
van de gemeente.
In de overgangsperiode zullen de gemeen
ten, zolang zij nog geen gebruik hebben ge
maakt van hun bevoegdheid tot heffing van
een onroerend-goed-belasting, hun bestaan
de belastingen mogen handhaven. Daarnaast
ontvangen zij in deze periode zowel de hoofd
som als extra opcenten van de in hun gebied
door het rijk geheven grondbelasting en per
sonele belasting.
188