DE GRONDBANK VOLGENS DE COMMISSIE WELLEN
De prijs van landbouwgrond is sinds het los
laten van de prijsbeheersing in 1963 aanmer
kelijk gestegen. De oorzaak daarvan ligt ten
dele in algemene factoren, zoals inflatie en
de vraag naar grond voor niet-agrarisch ge
bruik. Daarnaast is van belang, dat bij be-
drijfsvergroting tot een bepaalde grens de
vaste kosten van het landbouwbedrijf over
een grotere oppervlakte kunnen worden uit
gesmeerd. In deze gevallen kan voor de ko
pende boer een betrekkelijk hoge prijs ver
antwoord zijn.
De gestegen grondprijs heeft in combinatie
met de gestegen kosten voor geleend geld
de financiering van de grond veel moeilijker
gemaakt. Een op initiatief van het Landbouw
schap tot stand gekomen werkgroep heeft
begin vorig jaar voorgesteld om deze moei
lijkheden in een aantal gevallen op te lossen
door het instellen van een zogenaamde
grondbank.
Het bestuur van het Landbouwschap heeft
vervolgens de regering voorgesteld om aan
dit plan medewerking te verlenen. Dit heeft
geleid tot de 'Commissie van Overleg inzake
het grondbeleid' of kortheidshalve de Com
missie Wellen. Het door deze Commissie uit
gebrachte rapport zal zwaar wegen bij de
verdere discussie door overheid en bedrijfs
leven.
De omvang van de financieringsmoeilijkheden
De Commissie wijst erop, dat de financie
ringsmoeilijkheden niet zo opvallen omdat de
meeste landbouwbedrijven over vrij veel ei
gen vermogen beschikken. Bij de onderne
mers met weinig eigen vermogen - dat
zijn vooral de jongeren - wordt het vraagstuk
ontlopen door een tijdelijke pachtverhouding
met de ouders, dan wel via lage overdrachts-
prijzen. Voorts zijn de gezinsuitgaven in veel
boerengezinnen bijzonder laag. Het is echter
te verwachten, dat schaalvergroting de pro
blematiek scherper zal doen gevoelen en
zichtbaar maken.
Op verzoek van de Commissie heeft het
Landbouw-Economisch Instituut berekend bij
welk eigen vermogen een bepaalde financie
ring nog door het bedrijf kan worden gedra
gen. De belangrijkste daarbij gemaakte ver
onderstellingen zijn:
- een redelijk moderne en doelmatige be
drijfsvoering waarbij op akkerbouwbedrij
ven circa 27 hectare per man wordt be
werkt en op veehouderijbedrijven circa 31
koeien per man worden gemolken;
- een besparing op het ondernemersinko
men, die beperkt blijft tot 40 procent van
het surplus boven circa 15.000.
Uit de studie blijkt zeer sterk samengevat het
volgende:
Als het eigen vermogen 20 procent van het
totaal geïnvesteerd vermogen (inclusief
grond) bedraagt, kan als beloning voor het
in grond geïnvesteerde vermogen ruim 4 pro
cent beschikbaar komen. Als het eigen ver
mogen 30 a 40 procent van het balanstotaal
bedraagt, kan over het grondkapitaal hoog
uit ruim 7 procent worden opgebracht.
Bij de aangehouden veronderstellingen moet
een boer dus meer dan 40 procent eigen ver-
134