WET OP BELASTINGEN VAN RECHTSVERKEER In de laatste jaren - sinds 1959 - is door de wetgever hard gewerkt aan een algehele her ziening van de rijksbelastingwetgeving. In feite betekent die herziening een totale her structurering van het fiscale recht, dat daar door aanzienlijk moderner en wellicht ook wat eenvoudiger is geworden, zowel voor de be lastingplichtige als voor de belastingdienst. Voor de belastingdienst betekent die grotere eenvoud een kostenbesparing, voor de belas tingplichtige wordt het allemaal wat overzich telijker. Nadat in 1959 en 1961 via twee wetten het kader was gecreëerd voor een herziening van de speciale 'heffingswetten', kwamen in 1963 en 1964 een vijftal accijns- wetten, de wetten op de inkomsten-, vermo gens- en loonbelasting aan de orde. In 1965 werden zij gevolgd door de Wet op de Di videndbelasting, in 1968 door de nieuwe om zetbelasting, de Belasting op de Toegevoeg de Waarde' (BTW). In het kader van diezelfde totale opzet is in februari 1970 een ontwerp ingediend van een 'Wet op belastingen van rechtsverkeer'. Zij omvat een drastische herziening van de in gewikkelde registratiewet van 1917 en van de, zo mogelijk nog ingewikkelder zegelwet die eveneens dateert van 1917. Van de vier soorten registratierechten die tot nu toe wor den geheven zullen er twee komen te verval len, van de tot dusver bestaande zegelrech ten - ons land kent dertien soorten zegel recht - verdwijnen er niet minder dan elf. De wet is inmiddels in beide Kamers der Staten Generaal aangenomen, al moet de datum waarop zij in werking zal treden nog worden vastgesteld. Wat dat in concreto voor het rechtsverkeer betekent, moge blijken uit enkele voorbeel-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1971 | | pagina 22