bouw) matig. De moeilijke financiële positie
waarin vele ondernemers in deze sector van
de landbouw verkeren ligt daaraan ten grond
slag.
In de tuinbouw bleven de verstrekkingen aan
sierteeltbedrijven onder het niveau van het
voorafgaande jaar, in tegenstelling tot die in
andere sectoren van de tuinbouw. Met name
in de verwarmde groenteteeltbedrijven viel
een gestegen kredietvraag waar te nemen.
Ook van de zijde van de land- en tuinbouw-
coöperaties werd een grote kredietvraag uit
geoefend. De ingrijpende structuurverande
ringen in deze sector en het streven naar
nauwere aansluiting bij de moderne markt
ontwikkelingen in de levensmiddelensector,
leidden tot grotere financieringsbehoeften.
De kredietvraag uit het midden- en kleinbe
drijf buiten de agrarische sector lag op het
zelfde niveau als in 1969.
De financieringsbehoeften van particulieren
zijn mede beïnvloed door de op 1 januari
1971 ingegane wijzigingen in de Wet op de
Inkomstenbelasting. Het vervallen van de fis
cale aftrekbaarheid van woningonderhoud
per die datum deed velen er kennelijk toe
besluiten in versneld tempo uitvoering te ge
ven aan onderhoudswerkzaamheden. Boven
dien hield de niet ongunstige subsidierege
ling voor de particuliere woningbouw de
vraag naar nieuwe leningen uit deze sector
op een hoog niveau.
Nu de subsidieregeling voor de particuliere
woningbouw is aangepast aan de sterk ge
stegen grond-, bouw- en rentekosten, moet
ook voor 1971 op een grote kredietvraag uit
deze sector worden gerekend. Aan de ande
re kant zal de investeringsanimo van bedrij
ven, ook in de agrarische sector, wellicht
enigszins getemperd worden indien de con
junctuur verzwakt. Ook in 1971 zullen naar
verwachting de landbouwkredietbanken bij
hun kredietverlening worden beperkt door
de restrictiemaatregelen van De Nederland-
sche Bank. In het afgelopen jaar is dit ook
reeds het geval geweest.
De plaatselijke raiffeisen- en boerenleen
banken verstrekten in 1970 in totaal f 3 mil
jard aan nieuwe leningen (2,6 miljard), als
volgt te specificeren:
agrarische bedrijven 32 procent (32 procent)
niet-agrarische bedrijven
22 procent (22 procent)
overige 46 procent (46 procent)
In totaliteit genomen steeg het uitstaande
bedrag van de kredietverlening aan de pri
vate sector met 2.151 miljoen tot 13.200
miljoen, hetgeen een stijging betekent van
20 procent. In 1969 was de stijging f 1.620
miljoen of 17 procent.
De toeneming van het uitstaande bedrag had
voor 87 procent (89 procent) betrekking op
leningen met een vaste looptijd en voor het
overige op kredieten in rekening-courant.
De toegenomen omvang van de kredietverle
ning leidde eveneens tot een stijging van het
verzekerde bedrag bij de NV Landbouwkre
dietverzekering 'Eindhoven' en bij het On
derling Raiffeisengarantiefonds. Eerstge
noemde zag het door haar verzekerde be
drag aan uitstaande kredieten in het afgelo
pen jaar toenemen met 95 miljoen 77
miljoen) tot f 322 miljoen. Het via het Onder
ling Raiffeisengarantiefonds verzekerde be-
47