in de belastingheffing weg te werken. Terecht
heeft de regering daaruit al de conclusie ge
trokken dat de zelfstandigenaftrek niet voor
schorsing in aanmerking komt als de con
junctuur oploopt. Daar zijn wij het geheel
mee eens.
Het vraagteken plaatsen wij bij de definitie
van investeringen' die in het ontwerp gehan
teerd wordt. Daarin wordt onder meer in
vestering in grond uitgesloten. Bij de inves
teringsaftrek is dat verklaarbaar, omdat een
aankoop van grond door een bedrijf geen
vermeerdering van produktiemiddelen voor
de nationale economie in haar geheel bete
kent: de totale grondoppervlakte blijft daar
bij gelijk. Dit aspect is echter van geen bete
kenis bij de zelfstandigenaftrek, omdat deze
niet de vermeerdering van produktiemidde
len beoogt. Wij zijn daarom van mening dat
ook investering in grond voor de zelfstandi
genaftrek in aanmerking zou moeten komen.
De definitie sluit verder ook de investeringen
in woningen, personenauto's en verpakkings
middelen uit. Daar is een heel andere reden
voor: deze bestemmingen liggen in het grens
gebied van investering en consumptie. Men
zou erover kunnen twisten of zij tot de ene
dan wel tot de andere bestedingscategorie
gerekend moeten worden. Slechts in enkele
gevallen zullen zij duidelijk en uitsluitend als
investering in bedrijfsmiddelen te beschou
wen zijn. Deze overweging pleit ervoor, ze
uit te sluiten; de regeling zou anders ook te
ingewikkeld worden.
Bij de nu voorgestelde zelfstandigenaftrek
mag men niet zoveel wijzigingen verwachten
als zich in het algemene 'regime' van de in
vesteringsaftrek hebben voorgedaan. Anders
446
dan bij de investeringsaftrek, laat de tekst
van het wetsvoorstel ook geen ruimte voor
wijzigingen in of schorsingen van de zelfstan
digenaftrek. Het in de wet op de inkomsten
belasting in te voegen nieuwe artikel 14a laat
over de toepasbaarheid van de zelfstandigen
aftrek even weinig twijfel bestaan als over
haar omvang.
Dit artikel 14a is niet toevallig gekozen. In
de wet op de inkomstenbelasting is de in
vesteringsaftrek geregeld in artikel 11 en het
zou daarom voor de hand hebben gelegen
om de daarmee naar de vorm verwante zelf
standigenaftrek te regelen in een onmiddellijk
daarop volgend artikel 11a. Maar had de wet
gever dat gedaan, dan was de zelfstandigen
aftrek automatisch ook in de vennootschaps
belasting doorgedrongen. Immers, voor de
vennootschapsbelasting wordt de bedrijfs
winst bepaald 'op de voet van (onder meer) de
artikelen 9 tot en met 14 van de wet op de
inkomstenbelasting'. Een artikel 11a zou daar
onder vallen, hetgeen in strijd is met de op
zet van de wetgever die de zelfstandigenaf
trek alleen heeft bedoeld voor de inkomsten
belasting en met name niet voor de winstbe
paling ten behoeve van de vennootschaps
belasting. De zelfstandigenaftrek is daarom
geregeld in een nieuw artikel 14a: zij is
niet bedoeld voor rechtspersonen die met hun
winst onder de vennootschapsbelasting val
len, maar alleen voor natuurlijke personen
die zelfstandig een bedrijf of beroep uitoefe
nen en met de daaruit behaalde winst wor
den aangeslagen in de inkomstenbelasting.
Voor de groep van zelfstandigen gelden daar
door in principe twee afzonderlijke aftrekre
gelingen: een conjuncturele investeringsaf
trek en een structurele zelfstandigenaftrek.