DE MILJOENENNOTA EN DE KAPITAALMARKT 1971 In de Miljoenennota wijst minister Witteveen herhaaldelijk op de nu al jaren heersende krapte op de kapitaalmarkt. Die toestand is een gevolg van de voortdurend grote vraag naar kapitaal, waartegenover een aanbod staat dat door allerlei factoren wordt beperkt. In het afgelopen jaar 1969 is de groei in het binnenlandse kapitaalaanbod bijna gestag neerd: het aanbod steeg met slechts 150 mil joen gulden van 9.400 miljoen tot 9.550 miljoen gulden. Een van de belangrijkste oorzaken van de 'stilstand' lag bij de handelsbanken, wier aanbod op de kapitaalmarkt daalde van bijna 1.200 miljoen gulden in 1968 tot ruim 400 mil joen gulden in 1969. De handelsbanken waren in 1969 genoodzaakt tot een aanzienlijke be perking van hun beleggingsactiviteiten op de kapitaalmarkt. Daarnaast nam het kapitaalaanbod van de spaarbanken en dat van de levensverzeke ringmaatschappijen en pensioenfondsen in 1969 minder toe dan in het jaar daarvoor, door dat deze instellingen streefden naar verbete ring van hun liquiditeitspositie. Zij vergrootten hun totale liquiditeitsbezit met niet minder dan 700 miljoen gulden, een bedrag dat zij dus niet op de kapitaalmarkt aanboden. In de sector van de bedrijven speelde eenzelf de, het aanbod afremmende factor een rol, doordat de bedrijven een groot gedeelte van hun geldmiddelen aanwendden voor vergro ting van hun voorraden. Een laatste factor die in 1969 het aanbod op de kapitaalmarkt on gunstig beïnvloedde, was een aanzienlijke af vloeiing van kapitaal naar het buitenland - in totaal voor bijna een half miljard gulden (460 miljoen gulden). Deze afvloeiing was voorna melijk het gevolg van het feit dat Nederlandse ingezetenen voor grote bedragen buitenland se aandelen kochten. Aan de andere kant steeg in 1969 de kapitaal- vraag in alle sectoren. Zo deed de overheid in het afgelopen jaar een beroep op de kapi- 398

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1970 | | pagina 8