32 miljard gulden overschrijdt, sluit met een tekort van ruim twee miljard gulden. Ook het kastekort - dat immers door vertragingen in de begrote ontvangsten en uitgaven kan ver schillen van het begrotingstekort - zal in 1971 voor het rijk ongeveer twee miljard gulden be dragen. Daarbij moet worden gevoegd een kastekort van het Gemeentefonds, dat wordt getaxeerd op 150 miljoen gulden, zodat in to taal een financieringstekort is te verwachten van 2.150 miljoen gulden. Daartegenover zal het rijk in 1971 tot een bedrag van 1.750 mil joen gulden kunnen opnemen bij de rijksfond sen, zodat alleen voor het resterende bedrag van 400 miljoen gulden een beroep op de open kapitaalmarkt moet worden gedaan. Dit be roep op de open kapitaalmarkt ligt 260 mil joen gulden lager dan de aflossingen die het rijk in 1971 zal hebben te doen. Met een ze kere trots wijst minister Witteveen in de slot beschouwing van de Miljoenennota op het feit, dat het totale beroep dat het rijk in 1971 op de kapitaalmarkt moet doen, niet meer zal belo pen dan 1,5 miljard gulden (de genoemde 1.750 miljoen gulden plus 400 miljoen gulden minus de aflossingen ad 660 miljoen gulden 1.490 miljoen gulden). Dat totale bedrag ligt lager dan de overeenkomstige bedragen uit de ja ren 1968 tot en met 1970, die achtereenvol gens 2.300, 2.200 en 1.950 miljoen gulden be liepen. Als het ware vooruitlopend op de taak die in de nieuwe kabinetsperiode de nieu we minister van Financiën wacht, betoogt minister Witteveen tenslotte, dat het begro tingstekort in absolute cijfers niet hoger mag worden dan twee miljard gulden, omdat een daarop gericht beleid al binnen enkele jaren ertoe kan leiden dat het rijk zal kunnen vol staan met de middelen die toevloeien aan het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds en aan de overige rijksfondsen, zodat een beroep op de open kapitaalmarkt niet meer nodig zal zijn. Overigens werd dat 'ideaal voor de toekomst' door de president vanDeNederlandscheBank eigenlijk al geëist voor het nu begrote jaar 1971. Opmerkelijk is ook dat de desbetreffen de becijferingen - waarbij de bedragen zijn uitgedrukt in percentages van het nationale inkomen - in de Miljoenennota op een paar fundamentele punten afwijken van de bere keningen zoals die werden opgenomen in het verslag van De Nederlandsche Bank over 1969. 401

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1970 | | pagina 11