Uitbreiding van de
De eerste stap op weg naar een vergrote
Europese Economische Gemeenschap, met
Engeland, Ierland, Denemarken en Noorwe
gen, is gezet. De inleidende besprekingen
tussen Engeland en de Zes zijn reeds achter
de rug. Wat zullen de gevolgen van die uit
breiding zijn voor de marktsituatie van de
verschillende agrarische produkten?
In een openingsartikel in het jaarverslag over
1869 van het Landbouw-Economisch Instituut,
gaat prof. dr. A. Maris, directeur van het LEI,
nader op dit probleem in.
De agrarische structuur
De structuur van de landbouw in de huidige
Europese Gemeenschap is zeker niet ideaal.
Het hervormingsplan van de Europese Com
missie, het 'Plan Mansholt', geeft duidelijk
aan waar de knelpunten zitten. In de eerste
plaats is het aantal bedrijven, en dus het aan
tal ondernemers, te groot. Mede hierdoor is
de man-grond verhouding tamelijk ongunstig.
De situatie in de vier kandidaatlanden is een
stuk gunstiger. Het aantal in de agrarische
sector werkzame personen bedraagt daar
ruim 5 procent van de totale beroepsbevol
king. Dit percentage is in de EEG 15. Ook de
man-grond verhouding is in de Vier aanzien
lijk gunstiger: per agrarisch werker is onge
veer 2,5 maal meer cultuurgrond ter beschik
king dan in de Zes. Een uitbreiding van de
EEG zal de structuur van de landbouw dan
ook ten goede komen.
Zelfvoorzieningsgraad
Momenteel kent de Gemeenschap een aan
tal overschotprodukten. Met name voor tar
we, suiker en melk is de produktie groter dan
het verbruik. Deze produkten moeten, gezien
de lagere prijs op de wereldmarkt, met ex
portsubsidies buiten het EEG-gebied worden
afgezet. Voor zuivelprodukten, speciaal voor
boter, is onvoldoende afzetmogelijkheid aan
wezig, zodat dit produkt in koelhuizen moet
worden opgeslagen. De situatie in de vier
kandidaatlanden is voor deze produkten ge-
357