NIEUWS met ongeveer vier procent per jaar. Dit was het gevolg van het feit dat de lonen sterker stegen dan het gemiddelde prijsniveau. De landbouw werd gedwongen over te scha kelen op arbeidsbesparende technieken. Door deze zich steeds wijzigende verhouding tus sen arbeid en kapitaal zijn grotere eenheden noodzakelijk om de arbeidsproduktiviteit op te kunnen voeren. Aangezien voor de indivi duele ondernemer de afzetprijs een gegeven is, is het opvoeren van de arbeidsproduktivi teit voor hem het enige middel om een redelijk deel van de welvaart te bemachtigen. De produktiviteitsverhoging en de geringe mobi liteit van de produktiefactoren hadden tot ge volg, dat de verhouding tussen de produktie en de afzet voor bepaalde produkten verre van gezond was. Een aantal van de gewenste veranderingen die deze verhouding weer ge zond zouden moeten maken, heeft reeds plaatsgevonden. Aangezien de man-grondver- houding en de grootte van de bedrijven de belangrijkste vraagstukken zijn, beperkte dr. Maris zich tot die problemen, welke betrek king hebben op de bedrijfshoofden en de be drijven. In de periode 1947-1969 is de totale agrari sche beroepsbevolking gehalveerd. Deze da ling kwam tot stand doordat met name mee werkende zonen en vreemde arbeidskrachten de agrarische sector verlieten. De verminde ring van het aantal bedrijfshoofden was veel minder spectaculair. De laatste jaren valt ech ter een stijging van het gemiddelde jaarlijkse dalingspercentage op te merken. Het lijkt niet onwaarschijnlijk, aldus dr. Maris, dat tot 1980 dit percentage zal oplopen tot ongeveer vier procent per jaar. Momenteel is, door de sterkere daling van het aantal overige arbeidskrachten, reeds tweederde van de bedrijven éénmansbedrij- ven. Het knelpunt voor een verbetering van de man-grondverhouding ligt dan ook bij de bedrijfshoofden en daarmee bij het aantal be drijven. Hierop dient alle aandacht gecon centreerd te worden. De oorzaken die ten grondslag liggen aan de vermindering van het aantal bedrijven in de periode 1964-1969, deelt dr. Maris in drie groepen in. Ruim de helft kwam tot stand doordat de ondernemer beroepsbeëindiging voorstond. Doorgaans waren het onderne mers van 55 jaar en ouder. Eenderde van de betreffende agrariërs veranderde van beroep en de overigen maakten gebruik van de be drijfsbeëindigingsregeling van het Ontwikke- lings- en Saneringsfonds. Per regio treden nogal wat verschillen aan de dag. Het groot ste deel van de vermindering van het aantal bedrijven komt echter tot stand door be roepsbeëindiging. De beslissende factor hier voor is het al dan niet aanwezig zijn van een 329

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1970 | | pagina 47