warmde bedrijven winstgevend en maar 32
procent van de onverwarmde bedrijven. In
Noord-Limburg waren die percentages 57 en
27.
De spreiding in het ondernemersinkomen is
eveneens groot. Dit is begrijpelijk, daar een
van de bestanddelen van dit inkomen het net
to-overschot van het bedrijf is. Op ongeveer
5 procent van de bedrijven was sprake van
een negatief inkomen, op de onverwarmde
bedrijven was dit zelfs ongeveer 10 procent
In het Glasdistrict had de helft van de bedrij
ven een ondernemersinkomen van meer dan
25.000 gulden, in Noord-Limburg was dat maar
eenderde. Het aantal ondernemers op stook-
bedrijven met een inkomen van 25.000 gulden
of meer, was relatief groter: voor de beide
onderscheiden gebieden respectievelijk 60 en
50 procent. Op de overige bedrijven, over
wegend onverwarmde, was de situatie een
stuk ongunstiger. In het Glasdistrict behaalde
ongeveer tweederde van de ondernemers en
in Noord-Limburg alle ondernemers op deze
bedrijven een inkomen dat lager was dan
25.000 gulden.
Samenvattend kunnen we stellen, dat de ren
tabiliteit van de glastuinbouw in 1969 in de
onderzochte gebieden een verbetering in ver
gelijking met voorgaande jaren te zien heeft
gegeven. Met name de rentabiliteit op de
stookbedrijven ontwikkelde zich gunstig. Op
de overige bedrijven was de toestand over
het algemeen veel minder rooskleurig. De
kracht en de toekomst van de glastuinbouw
lijkt, afgaande op deze resultaten, in de ver
warmde bedrijven te zitten.
308
Foto: KLM Aerocarto nv