niet onbelangrijke veranderingen in deze per
centages teweeggebracht. Vergeleken met
1965 is ultimo 1969 het percentage chartaal
geld in de totale geldhoeveelheid teruggelo
pen van ruim 45 procent tot 40,5 procent. Het
girale geld bij de banken is in die periode
toegenomen van 35 tot 39,7 procent en bij de
giro-instellingen van 18,3 tot 19,8 procent.
Vergelijken wij nu de positie van 1969 met
die van 1956, dan blijkt het girale geld bij de
banken in de totale geldhoeveelheid op peil
te zijn gebleven; dit percentage heeft zich
namelijk gehandhaafd op 39,7 procent; in de
zelfde periode is het girale geld bij de giro
instellingen gestegen van 14,7 tot 19,8 pro
cent van de totale geldhoeveelheid.
Uit de geschetste ontwikkeling springt naar
voren, dat de banken een aanzienlijke concur
rentie van giro-instellingen te duchten heb
ben. Het strekt met name de Postcheque- en
Girodienst tot eer, dat hij precies op tijd de
mogelijkheden tot automatisering van een
massale administratie intensief heeft benut,
als gevolg waarvan hij de verschuiving van
chartaal naar giraal geld geheel heeft kunnen
opvangen en er zelfs leiding aan heeft kun
nen geven.
De banken hebben hierop geantwoord met
rentevergoeding op privérekeningen. Het is
duidelijk, dat van de kant van de banken
wordt gesteld, dat in de feitelijke ontwikkeling
van het giraal geldverkeer, zoals zich dat met
name bij de Postcheque- en Girodienst heeft
ontwikkeld, geen argument kan worden ge
vonden voor de stelling, dat ook de Postche
que- en Girodienst tot rentevergoeding over
privétegoeden zou dienen over te gaan. Men
zou kunnen zeggen, dat de concurrentieposi
tie van de Postcheque- en Girodienst als het
ware historisch zodanig is, dat zij geen be
hoefte heeft aan het middel van de rentever
goeding. Een regeringsbesluit om de Post
cheque- en Girodienst tot rentevergoeding in
staat te stellen zou zelfs onverantwoord zijn,
indien als gevolg daarvan de magere exploi
tatie-winst van de Postcheque- en Girodienst
in een verlies zou omslaan.
Uit mededelingen van de minister van Finan
ciën in de Eerste Kamer hebben wij begre
pen, dat er een onderzoek wordt ingesteld
naar de rentabiliteitspositie van de Postche
que- en Girodienst uit het oogpunt van de
mogelijkheid tot rentevergoeding over privé
tegoeden en dat het van de uitslag van dit
onderzoek zal afhangen of de regering ter
zake tot een positief besluit zal komen. Als het
aan ons lag zouden wij veel liever zien, dat
de regering tot het initiatief kwam om de bij
het girale geldverkeer betrokken instellingen
rond de gesprekstafel te brengen, desge
wenst onder leiding van de president van de
Nederlandsche Bank, en wel ter bevordering
van gezonde concurrentieverhoudingen in het
girale betalingsverkeer. Wij van onze kant
hebben bij herhaling te kennen gegeven, dat
wij graag bereid zijn daaraan mee te werken.
Ook langs de weg van samenwerking hebben
de banken getracht hun positie in het girale
betalingsverkeer te versterken. Een diep
gaande studie van een aantal experts uit het
bankwezen onder leiding van professor Star-
reveld heeft enige jaren geleden uitgewezen,
dat een bevredigende ontwikkeling van het
bankgiroverkeer slechts mogelijk zou zijn
door de instelling van een Bankgirocentrale.
In 1967 werd de opbouw van de Bankgirocen
trale in samenwerking tussen de handelsban-
251