den met het feit, dat zij eerst in 1957 in enigs
zins betekenende mate op de spaargeldmarkt
zijn gaan opereren en dat zij over een zeer
groot aantal vestigingspunten beschikken. Dit
laatste geldt ook voor de landbouwkredietin
stellingen, waarvan de toeneming van het
spaartegoed zonder meer indrukwekkend is
vooral in de laatste jaren waren de inlegover-
schotten verrassend hoog. De Bondsspaar
banken, welker aantal vestigingspunten be
langrijk kleiner is, geven een wat minder on
stuimige ontwikkeling te zien, in die zin dat de
uitslagen naar beneden en naar boven ten op
zichte van het gemiddelde minder groot zijn.
Niettemin vertoont het spaartegoed in het af
gelopen decennium ook bij hen een sterke
groei. Bij de Rijkspostspaarbank verloopt de
aanwas in een iets trager tempo. Het spaarte
goed bij de Bondsspaarbanken bedraagt thans
sedert 1960 51/2 maal zo veel; het spaartegoed
bij de landbouwkredietinstellingen is geklom
men tot bijna het zevenvoudige. Ook hier dient
in het oog te worden gehouden dat de land
bouwkredietinstellingen over belangrijk meer
vestigingspunten beschikken.
De Bondsspaarbanken hebben hun relatieve
positie goed kunnen handhaven; verrassend
is evenwel de snelle opmars van de land
bouwkredietinstellingen, welke opnieuw moet
worden toegeschreven aan hun uitgebreid
dienstenpakket, hun uniforme presentatie door
het gehele land, hun penetratie in de stede
lijke agglomeraties, maar ons inziens vooral
aan de zoveel grotere spreiding van hun ves
tigingen over het gehele land'.
Tot zover het citaat uit het artikel van dr. Bu-
ning, dat voor zichzelf spreekt en nog eens
duidelijk tot uitdrukking brengt dat de land
bouwkredietinstellingen in het algemeen met
hun vestigingsbeleid op de juiste wijze op de
marktsituatie gereageerd hebben.
Ongetwijfeld zal de vestigingsregeling, die
door de voorzitter is genoemd en die ook ver
der in deze algemene vergadering de aan
dacht zal vragen, ertoe kunnen bijdragen, dat
wij in de toekomst in samenwerking met
Utrecht een meer planmatig vestigingsbeleid
zullen kunnen voeren. Het betrachten van
meer planning in de vestigingspolitiek be
hoort eveneens tot de karakteristieken van
het moderne bankbeleid.
Giroverkeer
Ook op andere wijze hebben de banken ge
tracht om ondanks de sterke toeneming van
de kredietverlening hun liquiditeitsquote op
een redelijk peil te houden. In het algemeen
kan kredietverlening tot gevolg hebben, dat
liquiditeiten bij de banken wegvloeien. Dit
zal echter minder het geval zijn wanneer het
geldverkeer relatief minder in bankbiljetten
en meer in de vorm van girale overschrijvin
gen wordt afgewikkeld.
Overzien wij de periode 1956 tot 1966, dan
valt het op dat het percentage bankbiljetten
(chartaal geld) in de totale geldhoeveelheid
gehandhaafd blijft op ruim 45 procent, terwijl
de banken in het totaal van het girale geld
enigszins terrein verliezen aan de giro-instel
lingen. Het aandeel van de banken daalt van
39,7 procent in 1956 tot 35 procent in 1966,
dat van de giro-instellingen stijgt van 14,7
procent in 1956 tot 18,3 procent in 1966.
De activiteiten van het bankwezen in de ja
ren na 1965 om te komen tot een intensive
ring van het girale betalingsverkeer hebben
250