Deze overwegingen hebben Utrecht en ons ertoe gebracht, gelijkluidende voorstellen aan beide algemene vergaderingen voor te leggen. Volgens deze voorstellen wordt het vesti gingsbeleid geregeld voor plaatsen met min der dan dertigduizend inwoners. Dit aantal is min of meer willekeurig. De bedoeling is, dat wij onze aandacht vooreerst richten op de klei nere plaatsen, waar meer dan één bankvesti- ging niet economisch verantwoord is. Voor de banken, die daar zijn gevestigd, betekent deze regeling dat het zelfstandig opereren van lo kale banken op het gebied van de vestiging niet meer mogelijk zal zijn. Een dergelijke regeling stelt zich principieel op het standpunt van de organisatie als ge heel en brengt tengevolge daarvan een vrij heidsbeperking voor de aangesloten banken met zich mee. Wij meenden dat een dergelijke beperking in de beslissingsbevoegdheid op dit belangrijke gebied alleen mocht worden aan gebracht, wanneer een grote meerderheid van de aangesloten banken met het voorstel zou instemmen. Wij zijn daarom met Utrecht over eengekomen, dat wij de regeling alleen ten uit voer zouden brengen, indien minstens drie kwart van de stemgerechtigde afgevaardigden zich ermee akkoord zouden verklaren. Om moeilijkheden over het begrip gemeente, het begrip werkgebied en dergelijke te vermij den, gaan wij in deze regeling uit van het be grip 'plaats'. Daaronder verstaan wij een loka le eenheid van bewoning. Een plaats is in veel gevallen een onderdeel van een gemeente. Om alle misverstanden uit te sluiten zullen wij een lijst opstellen van plaatsen van minder dan dertigduizend inwoners, die aan de plaatselij ke banken zal worden toegezonden. In dit verband is het bijzonder belangrijk en tevens bijzonder verheugd om te weten, dat tij dens de algemene vergadering van de Coöpe ratieve Centrale Raiffeisen-Bank, die verle den week donderdag te Utrecht is gehouden, de vestigingsregeling, zoals die nu aan u wordt voorgelegd, is aangenomen met algemene stemmen, op één na. Mede door de gunstige reacties die wij moch ten vernemen op de gehouden kringvergade ringen en vooral ook gelet op de bijzonder gunstige uitslag van de stemming in de Utrecht se organisatie, meen ik erop te mogen ver trouwen, dat ook deze vergadering met over grote meerderheid het voorgelegde voorstel zal aanvaarden. Ik vlei mij zelfs met de hoop, dat het voorstel met algemene stemmen zal worden aanvaard. Verschillende keren is ons gevraagd of dit voorstel een beginpunt dan wel een eindpunt is. Hierop is op dit ogenblik geen duidelijk ant woord te geven. Ik zou willen zeggen, dat het in de eerste plaats een toetssteen is. Zo ligt het voor de hand, dat deze vestigingsrege ling, als zij in de praktijk voldoet, zal kun nen worden uitgebreid tot grotere plaatsen, zoals ook in de kringvergaderingen door diver se plaatselijke beheerders naar voren is ge bracht. Ik sluit een verdergaande samenwerking tus sen beide landbouwkredietorganisaties aller minst uit. Ik ben integendeel van mening, dat wij tot verdere samenwerking moeten komen. Tenslotte zijn wij maar een klein land en uitge rekend in dat kleine land bestaan er twee coöperatieve kredietorganisaties. Dat heeft zijn nadelen in de verhoudingen op plaatse lijk niveau, in de concurrentie met andere 234

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1970 | | pagina 12