handelaren. Zowel van de Kamer als van de georganiseerde middenstand is kritiek geko men op het feit dat de staatssecretaris, voor dat hij zijn nota publiceerde, geen overleg heeft gepleegd met de daarvoor geëigende organisaties. Tijdgebrek maakte hem dat on mogelijk. Langer dan 1969 kan de oude saneringsrege ling niet gelden, omdat de financiering van de nieuwe regeling in gevaar zou komen. In de plaats van de saneringsregeling oude stijl, die naar de mening van de staatssecretaris onvol doende bijdroeg tot herstructurering van het midden- en kleinbedrijf, is een nieuwe regeling gecreëerd, die inhoudt dat onder bepaalde voorwaarden ondernemers met een inkomen van minder dan 13.000 gulden en beneden de leeftijd van vijfenzestig jaar, na de vrijwillige beëindiging van hun bedrijf kunnen profiteren van een overbruggingssteun van maximaal twee jaar. De steun is maximaal 75 procent van het inkomen uit de onderneming, en mi nimaal het minimumloon voor werknemers. Door deze regeling krijgen ondernemers de mogelijkheid zich voor te bereiden op een an dere plaats in het economisch proces. Hierbij wordt de eis gesteld, dat het te sluiten bedrijf tenminste de laatste vijf jaar onafgebroken moet zijn uitgeoefend, terwijl iedere onderne mer slechts eenmaal van de regeling gebruik kan maken. Als hij na beëindiging weer op nieuw een bedrijf zou willen beginnen moet hij advies vragen bij het Centraal Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf. De ondernemers kunnen van alle onderwijsfaciliteiten van het rijk gebruik maken. Deze regeling beoogt jon gere ondernemers, die een onrendabele zaak hebben, te bewegen zich uit de desbetreffen de bedrijfstak terug te trekken. Het in loondienst overgaan van deze onder nemers zal ertoe bijdragen dat de spanning op de arbeidsmarkt wordt verlicht en dat daar door de economische groei wordt bevorderd. Bij de beoordeling van de aanvragen voor be drijfsbeëindigingshulp is duidelijk gebleken hoe groot de sociale nood is van vele onder nemers in het midden- en kleinbedrijf; velen verdienen niet veel meer dan het minimum loon van de werknemer. Uitgaande van cijfers van 1964 mag worden verwacht dat in 1968 60 a 70 duizend onderne mers in het midden- en kleinbedrijf een inko men genieten dat ligt beneden de 10.000 gul den. Op grond van het bovenstaande is de staatssecretaris tot een nieuwe regeling ge komen. Een verandering die veel kritiek heeft gekregen is dat de ondernemers boven de vijf enzestig jaar geen aanvulling meer kunnen krijgen op hun AOW-uitkering. Bovendien ko men ondernemers die meer dan 13.000 gul den verdienen, niet voor bedrijfsbeëindiging in aanmerking. Regionaal beleid De staatssecretaris wil de nadruk leggen op het regionale beleid. Zowel de feitelijke ont wikkeling als veranderingen in de opvattingen ten aanzien van de ruimtelijke ordening, als ook de beoogde verkleining van de afstand tussen ondernemers en bestuurders, hebben tot deze beslissing geleid. De vertegenwoor digers van het georganiseerde bedrijfsleven, de Kamers van Koophandel en Fabrieken, de regionale overheden en de Economische Technologische Instituten, alsmede de Rijks consulenten voor het Midden- en Kleinbe drijf en Toerisme zullen nauwer moeten sa menwerken. 19

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1970 | | pagina 21