ciële verplichtingen. Vertonen de bedrijfsuit- komsten echter een sterk wisselend verloop, dan zijn er meer reserves nodig om deze wis seling op te vangen. Uit ervaringen met de tuinbouwfinanciering in Nederland weten wij, dat slechts bedrijven met een netto-opbrengst van f 20 (of meer) per 100 kosten, in staat zijn, de noodzakelijke uitbreiding zo te finan cieren, dat het eigen vermogen even sterk groeit als het vreemd vermogen. Een in de jaren 1957 en 1961 door het Landbouw Econo misch Instituut in het gebied van Aalsmeer en de bloembollenstreek ingesteld onderzoek, toont aan dat circa 60 procent van de bedrij ven de bovenvermelde rentabiliteit behaalde. Breedte- en diepte-investeringen Bij de investeringen is het van belang onder scheid te maken tussen breedte- en diepte investeringen. De eerstgenoemde categorie heeft een bedrijfsvergroting tot doel, de twee de een rationalisatie, een technische verbete ring in het bedrijf. Zijn de investeringen ge richt op alleen een bedrijfsvergroting, dan zal het behalen van betere bedrijfsuitkomsten vooral van de afzet afhankelijk zijn. Wanneer de winstvooruitzichten voor de des betreffende produkten minder zeker zijn, is het niet aan te bevelen, de vergroting van een be drijf met een niet te sterke solvabiliteit, met vreemd vermogen te financieren. Indien de in vestering bij gelijkblijvende bedrijfsgrootte op rationalisatie is gericht, zal zij tot produktivi- teitsverhoging leiden en tot een daling van de kosten per eenheid produkt. Daardoor wordt een hogere netto-opbrengst bereiktzonder dat er sprake behoeft te zijn van een verbetering van de prijzen. Betere bedrijfsresultaten als gevolg van diepte-investeringen maken een snelle aflossing van schulden mogelijk. Onder deze omstandigheden is een tijdelijk zwakke solvabiliteitspositie gerechtvaardigd. Het valt overigens niet te ontkennen, dat diepte- en breedte-investeringen in vele gevallen samen gaan. Bepaalde technieken zijn immers alleen toe te passen, wanneer men het bedrijf ver groot. Moeilijke positie jonge tuinders Voor de beginnende tuinder zijn de problemen nog groter. Gezien de snelle economische en technische veranderingen, is het voor de jonge tuinder slechts dan zinvol een bedrijf op te zetten, wanneer hem bij de aanvang een be paalde minimale bedrijfsgrootte ter beschik king staat. Bij de financiering van beginnende tuinders- bedrijven is het vrijwel niet doenlijk hoge sol- vabiliteitseisen, van bijvoorbeeld 70 procent eigen vermogen, te stellen. Daardoor zouden hun ontplooiingskansen geheel verdwijnen. Bij een jonge tuinder, die over voldoende vak manschap, ondernemerskwaliteiten en organi satietalent beschikt, kunnen lagere eisen ver antwoord zijn. Met hard werken en zuinig le ven, waartoe degene die met een relatief ge ring eigen vermogen begint, bereid moet zijn, zou het mogelijk moeten zijn de schulden in korte tijd af te lossen, zodat in een bepaald aantal jaren een duidelijke solvabiliteitsverbe- tering bereikt kan worden. Voor het geval de financiering in sterke mate op de persoonlij ke eigenschappen van de ondernemer steunt en de solvabiliteit zwak is, verdient het aan beveling een overlijdensrisicoverzekering af 14

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1970 | | pagina 16