standigheden een grote rol gespeeld bij de grootte van de opbrengst van fruitbedrijven. Op dit moment is de belangrijkste oorzaak van alle ellende het feit dat er in West-Europa van een aantal fruitsoorten te veel wordt geteeld. Dit bleek in 1967 reeds uit een onderzoek van de OESO, de organisatie van Economische Samenwerking en Ontwikkeling, die voorspel de dat met name voor de appelsoort Golden Delicious in 1970 een groot overschot zou ont staan. Dit zou, vooral gezien de beperkte mo gelijkheden op de Europese appelmarkt, lei den tot moeilijkheden voor de producenten. In 1967 voorspelde de OESO dat de appelpro- duktie in het OESO-gebied, die in de periode 1957-1960 6,4 miljoen ton bedroeg en in 1960- 1964 was aangegroeid tot 7,5 miljoen ton, in 1970 bij gelijkblijvende omstandigheden 9,5 miljoen ton zou bedragen. Tot 1967 breidden vooral Zuid-Europa, Griekenland en Italië hun fruitareaal uit. Dankzij subsidies was dit de laatste jaren ook in Frankrijk mogelijk. De OESO verwachtte in 1967 temeer moeilijkhe den omdat de producenten op het zuidelijk halfrond hun produktie eerder willen uitbrei den dan inkrimpen. Uit een studie van de Italiaanse Nationale Raad voor Handel en Arbeid blijkt dat de ap- pelproduktie in Europa in 1970 30 procent en in 1975 bijna 50 procent hoger zal liggen dan in de periode 1961-1963. Voor peren zijn de stij gingspercentages nog hoger, namelijk 70 en 110. Men moet vrezen dat de produktiestijging tot grote overschotten zal leiden. Wat zijn de moeilijkheden in de Nederlandse fruitteelt? Ten eerste: de Nederlandse fruitteler bevindt zich door de klimatologische omstandigheden in een ongustiger concurrentiepositie dan zijn collega in Zuid-Europa. Daarnaast is de financiële positie van de be drijven verzwakt door de ongunstige op brengstontwikkeling van de laatste jaren en door de sterk gestegen kosten. De financiële middelen om verbeteringen in het bedrijf aan te brengen of het bedrijf te ver groten ontbraken vaak. Niet alleen de achter gebleven bedrijven verkeren in een moeilijke situatie, ook zeer veel jonge bedrijven staan er financieel vrij zwak voor. Zij kunnen vaak niet voldoen aan financiële verplichtingen. Laatstgenoemde bedrijven zullen het in de toe komst nog wel kunnen uithouden, wanneer zij de kosten in de hand weten te houden. Bij oude bedrijven ligt het vaak moeilijk. De nieu we aanplant groeit vaak slecht op oude fruit- gronden en de economische levensduur van de beplanting wordt over het algemeen kor ter. Herinplanting is hierdoor een riskante on derneming en oude fruitopstanden laat men daarom dikwijls staan. Speciaal in gebieden met frequent beplante gronden hebben, zowel de veroudering van de beplanting als de moei lijkheden met de vervangende beplanting, de rentabiliteit van de bedrijven ongunstig be- invloed. De EEG en de fruitteelt Men kan zich naar aanleiding van het voor gaande de vraag stellen: is er geen EEG- marktregeling voor groente en fruit? Waar borgt een dergelijke regeling niet een zekere inkomensgarantie voor de telers? Laten wij de EEG-marktregeling daarom eens nader bezien. Na het totstandkomen van het verdrag van Rome in 1957, duurde het nog tot 1962 eer de 604

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1969 | | pagina 10