gezinnen enzovoort - zonder al te veel moeite als spaargeld kunnen worden opgebracht. Dit is een van de doeleinden van het door de regering sinds een aantal jaren gevoerde trendmatige begrotingsbeleid, waaraan in de miljoenennota uitvoerig aandacht wordt be steed. Het gaat erom dat de ontwikkeling van de rijksfinanciën blijft passen bij de ont wikkeling van het totale economische leven. Het tegengaan van te grote spanning op de kapitaalmarkt is daarvan een onderdeel. Daar naast mag de begroting geen verstorende in vloed hebben op het prijsniveau en op de conjunctuur. Van de ook nu weer hogere overheidsuitgaven gaat een stimulerende in vloed uit op de conjunctuur, dat wil zeggen op de effectieve vraag naar goederen en dien sten in onze volkshuisvesting. De stijging van de overheidsuitgaven is onder meer een gevolg van de in geld uitgedrukte grotere welvaart in ons land, dus van een stij ging van het nationale inkomen. In 1970 zal het nationale inkomen naar schatting 7 a 8 procent hoger zijn dan in 1969. Die nominale groei is ten dele een gevolg van prijs- en kos tenstijgingen, of anders gezegd: van geldont waarding. De reële stijging van het nationale inkomen zal volgens becijferingen van het Centraal Planbureau ongeveer 4,8 procent be lopen. Dit laatste betekent dat de overheids uitgaven met eenzelfde percentage zullen mo gen oplopen, zonder aan de stabiliteit van het prijsniveau schade te berokkenen. Maar stijgt het nationale inkomen met bijvoorbeeld één procent per jaar, dan heeft dat bij de in ons land geldende progressieve belastingtarieven tengevolge dat de belastingontvangsten toe nemen met 1,25 procent. En een stijging van het nationale inkomen met 4,8 procent zal dus leiden tot de toeneming van de belastingont vangsten met 4,8 x 1 6 procent. Laat men nu in de begroting van 1970 die uitgaven bui ten beschouwing, die 'niet relevant' zijn omdat zij niet leiden tot meer bestedingen in het land - bijvoorbeeld aflossingen van staatsschuld - dan blijkt dat de toeneming van de wél rele vante uitgaven binnen die 6 procentsmarge is gebleven. De regering heeft uitvoerig moeten wikken en wegen om binnen het kader van de aldus be perkt gebleven middelenstroom een juiste ver houding te bepalen tussen de doeleinden die zij in 1970 wenst te realiseren. Ook in dat jaar gaat weer meer dan een kwart van de uitgaven naar de sector van het onderwijs, waarvan de kwaliteit gestadig wordt verbeterd en waar de aantallen leerlingen steeds groeien. Daarnaast is ook dit jaar de nodige aandacht geschonken aan - onder meer - het belang van een goede volkshuisvesting (krotopruiming), alsmede aan een passende deelneming van ons welvarende Nederland aan de internationale hulp aan min der ontwikkelde landen. Wat de tekst van de miljoenennota betreft moet ons wel van het hart dat dit overheids stuk, hoe interessant en instructief ook, in de loop van de laatste jaren steeds minder lees baar is geworden. 487

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1969 | | pagina 9