's Konings oudste dogter
'De Nederlandsche Bank is mijne oudste dog
ter ik zal haar steeds als zoodanig blijven be
schouwen'. In 1824 kwam deze koninklijke
beeldspraak uit de mond van Willem I tijdens
de viering van het tienjarig bestaan van de
Nederlandsche Bank. De Nederlandsche
Bank; geboren uit een reeds in de Gouden
Eeuw gevoelde behoefte tot het oprichten van
een centrale kredietinstelling: zij zou een insti
tuut moeten zijn dat in geval van calamiteiten
te hulp zou schieten en bij slappe handel een
steun in de rug kon betekenen. Het was uit
eindelijk koning Willem I die in 1814 aan deze
behoefte gestalte gaf, daarbij herinnerd aan
het bestaan van de 'Bank of England', een in
stelling die temidden van de Engelse indus
triële revolutie haar soliditeit had bewezen. De
basis van werkzaamheid voor de Nederland
sche Bank berustte op een octrooi, haar voor
vijfentwintig jaar verleend bij besluit van de
soevereine vorst. Als bedrijfsvorm had de
Bank 'compagnieschap onder firma', thans
zouden wij het naamloze vennootschap noe
men. Het aanvangskapitaal was vijf miljoen
gulden, verdeeld in aandelen van duizend.
'Het gemeene land' (de staat) nam deel voor
duizend, de koning voor tweehonderd en de
overige aandeelhouders voor te zamen 3.800
aandelen.
Het van kracht zijnde octrooi beperkte de
werkkring van de Bank tot de enkele soorten
van 'operatiën': het disconteren van wissels,
het belenen van binnenlandse effecten en
verhandelbare goederen voor ten hoogste drie
maanden, terwijl het verstrekken van blanco
krediet haar verboden was; handeldrijven
moest zich bepalen tot muntmateriaal, terwijl
tenslotte het ontvangen van rekening-courant-
gelden alleen was toegestaan voor 'den Lande
en alle publieke autoriteiten'. Dit laatste maak
te de Bank dan wel tot kassier van het rijk,
maar de uitsluiting van particuliere deposito's
grendelde interessante ontwikkelingsmoge
lijkheden af. Opmerkelijk uit de 63 octrooiarti
kelen is de zinsnede 'ten sterkste wordt
geordonneerd en aanbevolen de stipte geheim
houding omtrent alle zaken de Bank of particu
liere ingezetenen betreffende
De geschiedenis van de Nederlandsche Bank
vermeldt als eerste president Paul Iwan Hog-
guer, 54 jaar en één der vier burgervaderen
van Amsterdam. Al vóór de officiële opening
in 1814 had deze man, samen met de vijf di
recteuren van de bank, besloten tot het druk
ken van bankbiljetten. De van 1703 daterende
drukkersfirma Johannes Enschedé en Zonen te
Haarlem, met wie de relatie nog steeds voort
duurt, leverde binnen drie dagen 20.468 nader
in te vullen biljetten.
Op elk biljet kwamen de handtekeningen van
520