kunnen worden bereikt. De minister weidt in dit verband uit over de pacht als financierings instituut en voorziet dat hierin - wil het zijn be tekenis niet verliezen - grote wijzigingen zullen moeten worden aangebracht. Een voorzichtig begin wordt hiermee gemaakt door de binnen kort te verwachten wijziging van de Pachtwet ten aanzien van het continuatierecht. De nota gaat uitvoerig in op de omscholing van bedrijfshoofden die jonger zijn dan 55 jaar. De regering stemt hiermee volledig in, omdat de regeling bijdraagt tot het verbeteren van de beroepsmobiliteit, hetgeen kan leiden tot het meer economich aanwenden van de factor arbeid. De minister vindt het vanzelfsprekend dat deze maatregelen voor een deel door de Gemeenschap zullen worden gefinancierd. In de nota over de hervorming van de landbouw structuur wordt een vergelijking getrokken tussen de door de Commissie voorgestelde maatregel voor de afvloeiing van oudere be drijfshoofden en de in Nederland in het kader van het Ontwikkelings- en Saneringsfonds geldende maatregelen. Positief reageert de minister op de voor Ne derland nieuwe suggesties ook loontrekkende en meewerkende gezinsleden, die een zekere periode op het bedrijf werkzaam zijn, een uit kering bij bedrijfsbeëindiging te verschaffen. Een goede vergelijking van de beide systemen van uitkering bij bedrijfsbeëindiging is moei lijk te geven, maar de minister heeft de indruk dat het Europese systeem gezien de kosten niet effectief zal zijn. Het onttrekken van landbouwgrond aan de produktie Minister Lardinois keert zich tegen de door de Commissie geponeerde stellingen dat ont ginningen en landaanwinningen zouden moe ten worden stopgezet. De landaanwinning met als primair motief: het voorzien in de behoefte aan landbouwgrond is al sinds 1964 in Neder land stopgezet. Andere oogmerken, zoals de waterstaatkundige ligging, kwesties van ver keer, ruimtelijke ordening en industrialisatie spelen hierbij een hoofdrol. Verder filosofeert de minister in zijn nota over de vraag of het uit de produktie nemen van gronden, een nieuw landbouwpolitiek instru ment zal moeten zijn en hoe dit dan gehan teerd zal moeten worden. Zal men het moeten zoeken in het verlengde van de stadsuitbrei ding en recreatieve bestemming of zullen al leen de slechte gronden uit de produktie wor den genomen? Ir. Lardinois vindt dat een aan tal variaties denkbaar is en dat verschillende bezwaren in dit verband tegen de diverse me thoden kunnen worden ingebracht. Welke vari aties ook mogen worden toegepast, de minister geeft er de voorkeur aan een complex van be drijven aan de produktie te onttrekken en de grond voorgoed een andere bestemming te geven. Op deze wijze wordt voorkomen dat het verlaten van agrarische cultuurgrond op een betrekkelijk willekeurige en sterk ver snipperde wijze zou geschieden. Tevens zou het moeilijker worden gemaakt een andere bestemming aan deze grond te geven. Binnen het kader van de ruilverkaveling zal sterker dan voorheen het alternatieve grondgebruik moeten worden overwogen. Daarnaast dient bij het al of niet ontwerpen van een ruilver kavelingsplan, de relatie te worden overwo gen tussen de investeringen in de ruilverka veling en de bijdrage tot het nationale inko men. Het spreekt voor zich dat een streek 494

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1969 | | pagina 16