den, onder meer in de vorm van een omscho lingsregeling voor hen die van werkkring wil len veranderen. Eveneens zal in het hele EEG-gebied een be drijfsbeëindigingsregeling opgezet moeten worden, die regionaal aangepast is aan de sociale situatie. Het Landbouwschap onderschrijft de nood zaak van bedrijfsvergroting. Het uitgangspunt hiervoor moet echter zijn: bedrijven te helpen die in de toekomst levensvatbaar zijn, zonder daarbij star vast te houden aan bepaalde nor men, zoals de Europese Commissie die stelt. Dit betekent dat niet alle kleine bedrijven hoe ven te verdwijnen. Er zijn immers bedrijfstak ken binnen de landbouw waarbij men de be drijfsvergroting door intensivering in plaats van door oppervlaktevergroting kan realise ren. Hierbij kan men speciaal denken aan de veredelingsbedrijven. Om tot schaalvergroting te komen is mobiliteit van de grond een eerste vereiste. Men zou daarom de ruilverkaveling kunnen subsidiëren en de grondaankopen en pacht kunnen helpen financieren, terwijl te vens ernstig aan de oprichting van een Grond bank moet worden gedacht, zo zegt het Land bouwschap. Ook zou men samenwerkingsvor men kunnen stimuleren door het verlenen van subsidies. Er zal echter meer differentiatie tussen de bedrijven mogelijk moeten zijn dan in het Plan Mansholt wordt voorgesteld. Ver der wijst het Landbouwschap erop dat de schaalvergroting ook kan worden bereikt door bedrijfsoverkoepelende vormen van arbeids organisatie, zoals loonbedrijven, werktuigen coöperaties en bedrijfsverzorgingsdiensten. Het valt echter te betwijfelen of de door de Commissie voorgestelde gemoderniseerde be drijven beter in staat zullen zijn de produk- 470 tie bij de consumptie aan te passen. Zij zullen zich in het algemeen moeten specialiseren, waardoor zij niet snel van produktietak kunnen veranderen. Tevens zal het aantal bedrijven verminderen, maar niet zo sterk dat de markt haar karakter van vrije mededinging zal ver liezen. Het Landbouwschap erkent het verband tus sen markt- en prijsbeleid enerzijds en struc tuurbeleid anderzijds. Toch blijft men van me ning, dat het prijsniveau steeds afgestemd moet zijn op de situatie van het moment. Het voorstel van de Commissie om met de vast stelling van de prijzen vooruit te lopen op een toekomstige structuur, vindt het schap dan ook niet juist. Bij het markt- en prijsbeleid moet men drie zaken tegen elkaar afwegen: de kostenontwikkeling van rationeel gevoerde bedrijven, de marktomstandigheden en de be tekenis van het produkt voor de inkomens vorming in de landbouw. Men moet niet een zijdig de nadruk leggen op een van deze fac toren, zoals de Commissie doet met de markt omstandigheden. Het Landbouwschap wijst contingentering als middel om de produktie te remmen van de hand. Aan contingentering, hoe dan ook op gezet, zitten bezwaren. Uit het oogpunt van de gedachte van een gemeenschappelijke markt is contingentering per lidstaat niet wenselijk. Bij gedachte van een contingentering per fa briek wordt niet het hele volume van een pro dukt erbij betrokken, maar alleen het deel dat direct verhandeld wordt. Bij contingentering per bedrijf ziet het schap als bezwaren: moei lijkheden bij het vaststellen van rechtvaardige basishoeveelheden per bedrijf, aantasting van het specialisatiebeginsel in de EEG en ver starringvan de produktiestructuur. Een contin-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1969 | | pagina 52