zuivelbereiding op de boerderij het werk van de boerin en haar 'meiden' - zette vervolgens de wringtobbe op zijn kant op de wringstoel en begon de kaasmassa te kneden, dit om de nog aanwezige wei uit de kaasmassa, die nu de naam van wrongel heeft, te laten lopen. Nu was de wrongel klaar om in de kaasvorm te worden gedaan. In deze kaasvormen waren aan de on derkant enkele kleine gaatjes geboord om de wei die tijdens het persen van de kaas vrij kwam weg te laten lopen. De wrongel werd met kleine beetjes tegelijk in de vorm gedaan en ondertussen klein gemaakt met de vingers, wat met knetteren of knetieren werd aange duid. Was de kaasvorm vol, dan werd de mas sa nog eens goed aangeduwd, gekeerd en weer aangedrukt. Vervolgens kwamen de vol gers aan de beurt, platte houten plankjes, die precies in de kaasvorm pasten. Zo afgesloten gingen de kaasvormen naar de pers, waar naar keuze een druk van twintig tot veertig pond op de kaas kon worden gezet. Tijdens het per sen werd de kaas telkens omgedraaid om een mooie ronde vorm te krijgen. Na een etmaal in de verdrukking te hebben gezeten verhuisde de kaas naar een tobbe pekel, waar hij weer een etmaal verbleef. Na het pekelbad ging de reis verder naar de zoutbank, waar de kazen krachtig met zout werden ingewreven. Had de kaas voldoende zout geabsorbeerd dan wachtte hem weer een wasbeurt, nu in heet water. Het eindpunt was de droge schone plank in een koele donkere ruimte. Vier we ken lang zorgde de boerin er voor dat de kaas elke dag gekeerd werd en op rotte plekken en maden werd nagekeken. Ook deed de boe rin de kazen, als ze veertien dagen hadden ge legen wel eens in een bad van azijn en bier, of van saffraan en azijn. Dit gaf spoedig kleur aan het kazenleven en verder had het als voor deel dat de vliegen op een afstand bleven. De wei en het hete water, die wij zo achteloos in de tobbe hebben laten staan werd niet weg gegooid. Eerst werd de bovenste vetlaag er af geschept, waarvan men de zogenaamde wei- boter produceerde, die minder lang bewaard kon worden als roomboter, en vaak door de boer en zijn gezin werd geconsumeerd, of schoon de weiboter ook werd verkocht in de steden aan de 'smalle burgerij'. De rest van de wei werd gebruikt als vee voer. De kaaspersen, vooral die van Noord-Holland, stonden bekend als toonbeelden van fraai houtsnijwerk waarin vissen, paarden en bloe- menranken over de hefboom dartelden. Zelfs het gewicht was 'constigh' versierd: vaak be stond dit uit een fraai gepolijste achtkantige steen van arduin, met een koperen rozet met ring in het midden. Soorten kaas De Noordhollandse of Edammer kaas, de Zuid hollandse, Goudse of Stolkse kaas, de Alk- maarse commissiekaas, werden allemaal op verschillende manieren bereid ofschoon de hoofdbewerkingen veelal hetzelfde waren. De Leidse komijnenkaas was echter bijzonder ar beidsintensief. Deze moest namelijk, na al veel bewerkingen te hebben ondergaan, nog naar de porteltobbe, waar de boer zijn kousen en schoenen uittrok, 'zijne voeten schoon af- waschte' en net zo lang op de kaasmassa heen en weer bleef lopen tot de massa 'tot een vast deeg getreden en gekneed' was. In Friesland werd in de achttiende eeuw nog bijna alleen maar zoetemelkse kaas gemaakt. 441

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1969 | | pagina 23