teit en de liqiditeit van financiële instellin
gen. Hierbij ligt de collectieve benadering
minder voor de hand, omdat hier de balans
verhoudingen van de betrokken financiële
instellingen in het geding zijn. Toch worden
de landbouwkredietbanken ook op dit ge
bied niet individueel aan eisen onderworpen.
Waarom niet?
Toepassing van de solvabiliteitseis op de
plaatselijke boerenleenbanken, zo zegt mr.
Van Campen, zou een ingewikkelde zaak zijn.
De boerenleenbanken kennen alleen reserves
en geen aandelenkapitaal. In plaats van aan
delenkapitaal staat de onbeperkte aansprake
lijkheid van de leden. De centrales hebben
daarentegen wel aandelenkapitaal en hebben
uiteraard ook reserves gevormd. De heer Van
Campen vindt het juist dat de Nederlandsche
Bank gekozen heeft voor een systeem waarbij
de solvabiliteitseis alleen gesteld wordt aan
de centrale landbouwkredietbanken, terwijl
het toezicht op de aangesloten banken gede
legeerd is aan de centrales. Op die manier
kan het zeer gedifferentieerde en genuanceer
de stelsel van preventieve en repressieve con
trole, zoals zich dat in de loop van de jaren in
de praktijk van het landbouwkredietwezen
heeft ontwikkeld, behouden blijven, met alle
voordelen van dien. En als de solvabiliteitseis
ook gesteld zou worden aan de plaatselijke
banken, hoe zou men dan de aansprakelijk
heid van de leden moeten 'meten'? In elk geval
moet worden erkend dat de aansprakelijkheid
van deze leden een goede zekerheid vormt.
Zij is een essentiële voorwaarde voor het be
staan en de werking van het coöperatieve
landbouwkrediet.
Ook de liquiditeitseisen worden alleen op de
centrales toegepast. Van Campen vindt ook
deze regeling juist. De centrales houden op
hun beurt toezicht op de liquiditeit van de bij
hen aangesloten banken. Zij kunnen daarbij
rekening houden met de plaatselijke omstan
digheden. Het zal duidelijk zijn dat deze voor
de verschillende banken telkens anders zijn.
Een algemene, gelijkluidende liquiditeitseis
zou voor een aantal banken te 'eng' en voor
andere te 'ruim' zijn.
De landbouwkredietbanken
en het belastingrecht
In zijn preadvies gaat mr. Van Campen uitvoe
rig in op de mate waarin het Nederlandse
bankwezen wordt beïnvloed door het belas
tingrecht. Uitgaande van de oorspronkelijke
situatie schetst hij de veranderingen in het
bankwezen, vooral bij de spaarbanken. De
spaarbanken hebben zich immers de laatste
tijd hoe langer hoe meer met handelsbankac
tiviteiten bezig gehouden. Daarin heeft de
wetgever aanleiding gezien om de zogenaam
de spaarbankvrijstelling in de vennootschaps
belasting, die was bedoeld als tegemoetko
ming in de hoge administratiekosten van klei
ne spaarrekeningen, te beperken tot de winst
die wordt gemaakt met het beheer van spaar
gelden van kleine spaarders. Met het gedeel
telijk belasten van de winst van spaarbanken
is ook het gereduceerde tarief dat voor de
plaatselijke boerenleenbanken gold, opgetrok
ken van 20 procent tot 34 procent, hoewel, zo
betoogt de preadviseur, de boerenleenbanken
als kredietverenigingen op onderlinge grond
slag zichzelf zijn gebleven en alleen in kwan
titatieve zin ontwikkelingen te zien hebben ge
geven. Een verlaging van het tarief zou daar
om eerder voor de hand hebben gelegen, al
dus mr. Van Campen.
368