Molen waardepapieren en een gedupeerde eigenaar
Tot verbijstering van de kassier, de juffrouw
achter het loket en de reeds aanwezige werk
ster, verschenen tegen sluitingstijd opeens
in de bank twee benylonkousde figuren met
griezelig echte wapens in de hand, die luid
keels in gebroken Nederlands te kennen ga
ven, dat zij geld wensten zonder overlegging
van een deugdelijke legitimatie. Een van hen
drong onvriendelijk door tot achter de balie en
zag daar enige toevallig voor de verzending
gereedliggende effecten, wat hem de inval be
zorgde deze mee te nemen om ze aan een na
der onderzoek te onderwerpen.
De eigenaar van de effecten hoorde de dag
daarna bij geruchte, dat ook waardepapieren
waren buitgemaakt. Na zich hiervan te hebben
overtuigd, stelde hij de bank aansprakelijk we
gens het niet nakomen van haar verplichtingen
als bewaarneemster, omdat zij niet in staat
was de in bewaring gegeven papieren aan hem
terug te geven. Kan een dergelijke actie suc
ces hebben?
Voor de vuist weg gesproken zal men zeggen:
nee, want er is hier sprake van overmacht, of,
zoals het Burgerlijk Wetboek terzake hiervan
opmerkt: 'de bewaarnemer is niet aansprake
lijk wegens onvermijdelijke toevallen'.
De vraag is nu: wat is 'onvermijdelijk toeval?'
Naar de mening van de rechter is diefstal geen
onvermijdelijk toeval: 'slechts dan kan de be
waarnemer daarop te zijner bevrijding een be
roep doen, als hij feiten stelt en bewijst waar
uit blijkt, dat hij een redelijke zorg heeft aan
gewend om hem te voorkomen'. Als redelijke
zorg wordt bijvoorbeeld niet beschouwd dief
stal indien zulks betreft 'het geldkistje van een
gemeenteontvanger, bevattende gemeentegel
den, en geplaatst onder het bed zijner echtge
note, terwijl hij zelf slaapt op de bovenver
dieping'.
Primair is dus de vraag: kan de bewaarnemer
enig verwijt worden gemaakt? Hoe zwaar de
omstandigheden wegen, die daarbij in aanmer
king plegen te worden genomen, is weer af
hankelijk van de zorg, die de bewaarnemer
moet aanwenden ten aanzien van de hem toe
vertrouwde zaak. In het algemeen dient dit
eenzelfde zorg te zijn als die, welke hij aan
wendt bij de bewaring van zijn eigen zaken. Is
de bewaarnemer slordig, dan neemt de be
waargever een aanzienlijk risico wanneer hij
waardevolle zaken achterlaat. Van een bank
mag men echter aannemen dat zij niet slordig
is.
Meerdere strengheid dient bovendien ten
aanzien van de zorg te worden aangewend als
de bewaarnemer enig loon heeft bedongen voor
de bewaring, wat een bank inderdaad doet. Zou
er bijvoorbeeld een bank zijn, waar men non
chalant om zou springen met andermans za
ken en het met alle sloten en deuren niet zo
nauw zou nemen, dan is het heel goed denk
baar dat een beroep op overmacht zal worden
afgewezen omdat de bank, daargelaten haar
slordigheid, verplicht was behoorlijk te zorgen
voor zaken die zij bewaart tegen vergoeding.
Ter geruststelling van mogelijke verontrusten
na het behandelen van het bovenomschreven
geval: indien de bank maar met recht kan stel
len, dat haar geen schuld treft, zal een beroep
op overmacht succes hebben.
318