de boerenleenbank
UITGAVE VAN DE COÖPERATIEVE CENTRALE BOERENLEENBANK
TE EINDHOVEN M E I 1969 No. 572
'Wij maken ons echter grote zorgen over het
rentepeil, dat zich in snel tempo opwaarts be
weegt' zegt de heer C. G. A. Mertens, presi
dent van de raad van beheer van de centrale
bank over de gang van zaken in 1969. Dit is
maar een enkele zin uit de rede, die de heer
Mertens hield op de algemene vergadering
op 8 mei 1969.
In deze toespraak ging de heer Mertens uiter
aard diep in op de gang van zaken in 1968 en
op de nieuwe activiteiten die in het afgelopen
jaar werden ontplooid. Voorts gaf hij een toe
lichting op enkele belangrijke voorstellen voor
de vergadering, waarvan de letterlijke tekst in
dit nummer is opgenomen.
Ook algemeen directeur mr. Van Campen kon
over 1969 niet onverdeeld enthousiast zijn.
Zeker, de boerenleenbankorganisatie is ook
dit jaar doorgegaan met het verlenen van een
steeds groter wordende service aan haar
cliënten, maar daar wringt de schoen niet. Het
gaat over de Nederlandse economie. Deze
schijnt zo'n beetje een verschrikte maagd te
zijn in een diep en donker woud, waar van alle
kanten gevaren op haar loeren. Kalmer aan
doen, meent onze algemeen directeur, is op
het ogenblik een eerste vereiste voor een ver
antwoord prijsbeleid, en dat geldt zowel voor
het bedrijfsleven als voor de overheid. De boe
renleenbanken zullen het in 1969 nog zwaar te
verduren krijgen. Allereerst de gewraakte bur
gerzinleningen, waarvan mr. Van Campen zegt
dat 'de gemeenten met circulaires van hoger
hand naar plaatselijke financiële instellingen
worden gejaagd om daar onder het motto van
burgerzin goedkopere leningen te verkrijgen
dan bij de Bank voor Nederlandsche Gemeen
ten'.
Verder lijkt er bij de fiscus gebrek aan begrip
te bestaan over wat de boerenleenbank pre
cies is. De nieuwe ontwikkelingen in de ven
nootschapsbelasting, of beter gezegd, in de
opvattingen over wie hoeveel vennootschaps
belasting moet betalen, worden niet alleen
door de landbouwkredietorganisaties, maar
door alle coöperaties met begrijpelijke somber
heid tegemoetgezien. Mr. Van Campen vroeg
voor deze problematiek de bijzondere aan
dacht van de vergadering, 'want het gaat om
een levensbelang van instellingen die hun so
ciale doelstelling nastreven volkomen op basis
van eigen kracht'.
213