algemene vergadering van een coöperatieve vereniging, waarin de leden het voor het zeg gen hebben, niet op basis van hun deelneming in het aandelenkapitaal, maar krachtens hun lidmaatschap. Het is duidelijk, dat leden van een coöperatie belangstelling hebben voor het prijsbeleid of voor de rentevaststelling, voor de spreiding van kantoren, voor het openstellen van bank diensten voor iedereen, ook voor de kleinere man, zelfs wanneer dit per handeling onrenda bel is, enzovoort. In de coöperatie is de be langstelling voor de winst geringer; die wordt immers toch niet aan de leden uitgedeeld. In dit verband is het ook duidelijk, dat de land bouwcoöperatie en de verbruikscoöperatie de grote bondgenoten zijn van een regering, die op matiging in het prijsbeleid uit is. Dat kan echter anders liggen voor een minis ter of staatssecretaris van financiën, die de neiging zou kunnen hebben om de hand te rei ken aan de naamloze vennootschap, omdat daarin het accent meer ligt op maximaal winst streven en de winstuitdeling aan aandeelhou ders. Over de winstuitdeling aan aandeelhou ders komt de fiscus zelfs tweemaal aan trek, namelijk eenmaal in de vennootschapsbelas ting en eenmaal in de inkomstenbelasting. In dien wij de ontwikkeling rondom de behande ling van de vennootschapsbelasting goed vol gen, moeten wij tot onze spijt vaststellen, dat de minister en staatssecretaris van financiën in dit touwtrekken de overhand dreigen te krij gen, indien althans de volksvertegenwoordi ging onvoldoende waakzaam zou zijn. Ik kan mij dat laatste echter nauwelijks voor stellen, als ik de uiterste gevoeligheid van de volksvertegenwoordiging voor het prijsbeleid in aanmerking neem. Straks bij de behande ling van de vennootschapsbelasting kan blij ken of die gevoeligheid echt gemeend is of al leen een politiek spelletje, gericht tegen één minister. Nu moet allereerst worden vastge steld, dat het naast elkaar werken van bedrij ven in de rechtsvormen van naamloze ven nootschap en coöperatie in ons land, evenals overal elders, bevruchtend heeft gewerkt zo wel op de expansie van het bedrijfsleven als op de redelijke verdeling van het maatschap pelijk inkomen. Fiscus contra coöperatie? Daarvan uitgaande is het onbegrijpelijk, dat de fiscus erop uit is om in die inkomensverdeling, waarin het coöperatiewezen een grote rol speelt ten gunste van de economisch zwakke ren, ten nadele van de coöperatie in te grijpen. Dit zou gebeuren als de fiscus de prijsstelling door coöperaties zou kunnen 'corrigeren' om zo tot een hogere fiscale winst te kunnen ko men. Bepaald onwelwillend zou de fiscus zich tegenover de coöperatie opstellen, indien in de vennootschapsbelasting alleen voor de co- operatie zou komen te gelden, dat een deel van de rentelast bij de bepaling van de fiscale winst niet meer als aftrekbare bedrijfslast zou mogen worden beschouwd. Het laatste dat men zou kunnen verwachten van een regering met de signatuur en grondslag als die van de huidige regering is wel dit, dat de fabrikant, die er de voorkeur aan geeft een deel van zijn ver mogen buiten het bedrijf te houden en die zijn bedrijf grotendeels met bankkrediet financiert, waarvoor hij persoonlijk borg blijft, de rente over dat bedrijfskrediet voor de bepaling van de fiscale winst zou mogen aftrekken terwijl de coöperatie dat niet zou mogen doen. Wat zou dit immers betekenen? Het bedrijf als de 240

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1969 | | pagina 30