vendien het voordeel opleveren, dat de boe
renleenbanken in de maand juli op de hoogte
zouden kunnen worden gesteld van de rente
vergoeding over het eerste halfjaar. Dit laatste
zou betekenen, dat de boerenleenbanken
reeds in de loop van het jaar een beter inzicht
zouden verkrijgen in het verloop van hun ren
tabiliteit. Omdat per 30 juni en per 31 decem
ber het werkelijke saldo van het rekening-cou
ranttegoed gedurende de laatste maand - dus
in de maanden juni en december - nog niet be
kend kan zijn, zou men in overweging kunnen
nemen, de rentevergoeding over het eerste
halfjaar te berekenen op basis van het gemid
delde saldo in de maanden december tot en
met mei. De rentevergoeding over het tweede
halfjaar zou dan berekend moeten worden over
het gemiddelde saldo in de maanden juni tot en
met november. Indien het rentevergoedings
systeem bij de centrale bank in deze zin zou
worden gewijzigd, zou tegelijk ook aan het an
dere bezwaar kunnen worden tegemoetgeko
men, namelijk dat de rente slechts één keer
per jaar wordt bijgeschreven. Hierbij ligt het
voor de hand aansluiting te zoeken bij de sys
tematiek, die bij de boerenleenbanken zelf in
gebruik is, namelijk dat de rente over spaargel
den eenmaal per jaar wordt bijgeschreven en
de rente in rekening-courant eens per halfjaar.
Hiervan uitgaande zou in gedachten kunnen
worden genomen om de rente over het laag-
rentend gedeelte eens per halfjaar bij te schrij
ven en de rente over het hoogrentend gedeelte
eens per jaar.
Indien mij zou worden gevraagd hoeveel deze
wijziging van het rentevergoedingssysteem de
centrale bank zou gaan kosten, zou ik het ant
woord daarop vooralsnog schuldig moeten
blijven. Met het zo goed mogelijk berekenen
daarvan zijn wij bezig. Een aantal onbekende
factoren speelt daarbij een rol. Dit geldt in
nog sterkere mate indien in het onderzoek,
waartoe de raad van beheer de directie heeft
uitgenodigd, mede zou worden betrokken de
vraag of het mogelijk is om in de verdeling tus
sen laagrentend en hoogrentend gedeelte ook
rekening te houden met het aantal beginnende
bijkantoren van een boerenleenbank. Het be
treft hier de vraag, of in de aanloopperiode van
nieuw gevestigde bijkantoren tegenover de
aldaar aangehouden tegoeden aanvankelijk
een geringer percentage bij de centrale bank
laagrentend zou kunnen zijn dan in de gelden
de regeling het geval is. Vervolgens zou, naar
gelang de ontwikkeling van nieuw gevestigde
bijkantoren voortschrijdt, het percentage laag
rentend weer tot het algemeen geldende per
centage kunnen worden verhoogd.
Ik hoop u met deze beschouwing duidelijk te
hebben gemaakt, dat het vraagstuk van een ef
ficiënt en redelijk rentevergoedingssysteem
in de verhouding tussen centrale bank en boe
renleenbanken verre van eenvoudig is. Ook zal
het u duidelijk zijn, dat een juist systeem ten
minste even belangrijk is als de hoogte van de
rentetarieven. Daarbij kunt u ervan overtuigd
zijn, dat het alleen rekening houden met het
financiële eigenbelang van de centrale bank
ons volkomen vreemd is. Ons verstand en ons
hart zullen bij ons altijd blijven wedijveren om
de totaliteit van de belangen, waarvoor wij in
onze landbouwkredietorganisatie de verant
woordelijkheid dragen, zo efficiënt en recht
vaardig mogelijk te dienen.
De fiscus en de coöperatie
Mijnheer de voorzitter, in dit verband zou ik
terug willen komen op wat al eerder aan de
238