van 2,5 tot 4,8 miljoen gulden. Na verdere voor zieningen resteert een winst van 2,6 miljoen, wat 500.000 gulden meer is dan de verlies- en winstrekening van 1967 aangaf. Ik realiseer mij dat mijn uiteenzetting wel type rend is voor de filosofie die in de wereld van het coöperatiewezen wordt gehuldigd; een heel andere filosofie dan men in vennoot- schapsland tegenkomt. Hier moet men zich als het ware excuseren voor een winststijging; daar kan de winst nauwelijks groot genoeg zijn. Op dit verschijnsel kom ik straks nog te rug, wanneer de belastingpolitiek aan de orde komt. Het is vanzelfsprekend, dat de zojuist ge schetste ontwikkeling van bedrijfswinsten bij boerenleenbanken en centrale bank tijdens de voorjaarsbijeenkomsten sterk in de belang stelling heeft gestaan. Wij mogen echter niet blijven stilstaan bij de kleine rimpeling in het beloop van de winstcijfers, die het jaar 1968 te zien heeft gegeven. Bezien wij deze ontwik keling op een wat langere termijn, dan kunnen wij vaststellen, dat de bedrijfswinst van de centrale bank sedert 1960 is gestegen van 5,7 miljoen tot 16,7 miljoen gulden ofwel met circa 200 procent. De bedrijfswinst van de ge zamenlijke boerenleenbanken is in dezelfde periode gestegen van 5,2 tot 31,5 miljoen gul den1 ofwel met circa 500 procent. In de winst cijfers van de boerenleenbanken is geen re kening gehouden met de uitkeringen die ver schillende boerenleenbanken hebben ontvan gen uit het Ontwikkelingsfonds Boerenleen banken ter overwinning van overschakelings moeilijkheden dan wel om na een schuchter 1. In dit cijfer is geen rekening gehouden met de af trek van 5 procent over de reserves, die in 1968 is ingevoerd. begin zo spoedig mogelijk op een levensvat baar niveau te komen. In deze ontwikkeling heeft natuurlijk meege speeld, dat de eigen uitzettingen van de boe renleenbanken verhoudingsgewijs een steeds grotere rol zijn gaan spelen. In 1960 hadden de boerenleenbanken van de hun toevertrouwde middelen 46 procent in eigen kring uitgezet, thans 63 procent. Daarmee zijn de boeren leenbanken steeds minder afhankelijk gewor den van de rentevergoeding van de centrale bank; ook daardoor wordt het vraagstuk van de rentabiliteit van de boerenleenbanken steeds meer een kwestie van aanpassing aan de algemene rentestand. Maar natuurlijk blijft de rentevergoeding over de tegoeden, die de boerenleenbanken bij de centrale bank aan houden, een belangrijke rol spelen. Het rentevergoedingssysteem bij de centrale bank In het bestaande rentevergoedingssysteem onderscheiden wij het 'laagrentend' en het 'hoogrentend' gedeelte. Na medio 1968 is de rente voor het hoogrentend deel - die in ver band moet worden gebracht met de rente voor spaargelden die de boerenleenbanken niet in eigen kring hebben uitgezet - tweemaal ver hoogd en wel eerst van 4y2 tot 4% en vervol gens tot 5 procent. Bovendien krijgt de boeren leenbank voor het gedeelte van dit tegoed, dat boven 40 procent van de aan haar toever trouwde middelen uitgaat, een toeslag van 1 procent, zodat daarvoor een rente geldt van 6 procent. Voor het laagrentend gedeelte geldt een rente, die gebruikelijk is voor de vluchtige gelden in rekening-courant. Naarmate de omloopsnel heid daarvan toeneemt - en dat is in sterke 236

Rabobank Bronnenarchief

blad 'de boerenleenbank' (CCB) | 1969 | | pagina 26